Een verlegen man met depressie en chronische angst die vooral voor zichzelf de meest kwetsbare liedjes schrijft. Dat is hoe Keaton Henson zich aan de wereld toonde en hoe we hem vandaag de dag nog steeds kennen. Hensons kwetsbaarheid heeft hem een ware cultstatus gegeven – een status die hij met zijn zevende studioalbum House Party overboord lijkt te gooien. En dat is jammer.
Op House Party volgen we de belevingswereld van een alter ego van Henson die zichzelf in de naam van faam en bekendheid volledig heeft uitgehold. Hoewel, alter ego? Sommige songs zijn meer werkelijkheid dan fantasie. Niet gek, want Henson is in tien jaar tijd uitgegroeid van onbekende singer-songwriter tot bekend artiest met bijna vijfhonderdduizend luisteraars per maand.
Er zijn ook nummers waar hij werkelijkheid en fantasie vermengt in één songtekst. “Rain In My Favourite House” bijvoorbeeld, dat gaat over thuis zijn en het creëren in afzondering aldaar, iets wat de verlegen Henson graag doet. Voor iemand die uitgehold is door faam en bekendheid kan het leven zo kil worden dat zelfs die favoriete bezigheid niet langer welkom is: “I’ve been sleeping in / Barely breathing out / I’ve been comatose / if you must know now / It’s been raining / inside my favourite house”
Een nummer verder geeft hij een verklaring voor dat kille bestaan: “Don”t envy what you wouldn’t wanna be each day / I’m everything I wanted but I feel the same” Het is een prachtige boodschap in deze tijd: jaag geen status, geld of bekendheid na, want eenmaal daar zal er aan je interne belevingswereld niets veranderd zijn. Een teleurstelling met kilte tot gevolg.
Het is echter jammer dat die boodschap zo gewoontjes gebracht wordt: de muziek is te rechtlijnig en dagdromend om echt te voelen wat hij hier wil zeggen. En dat is het probleem van House Party in het algemeen: Henson pakt je zelden bij de lurven, terwijl de teksten zich daar wel toe lenen.
Dat komt onder andere doordat we niet enkel Hensons stem en gitaar horen (zoals op eerder werk), maar een standaard popbezetting van toetsen, drums, bas en twee gitaren. Die bezetting verlegt de focus. Daarbij is de muziek opzwepender en meer uptempo; er wordt minder met stilte en scherpe spanningsbogen gewerkt. Een gedurfde, maar niet heel geslaagde zet.
Gelukkig weet Henson dat het ook anders kan. Track tien, “The Mine”, begint verstild. De prachtig metaforische openingszin, “Oh I’ve etched / my own name / in the mountain / But I lost all my nails / to the fight”, snijdt daardoor direct in je ziel. En dan, richting het einde, haalt hij de band erbij. Dit keer niet om te vervallen in iets rechtlijnigs, maar om met ronde geluiden bij te dragen aan de atmosfeer die Henson in eerste instantie verstild in zijn eentje heeft neergezet.
Helaas is “The Mine” een uitzondering op de regel: op de meeste plekken is de bombast afleidend ingezet. Was een eenzame Henson niet genoeg geweest om een plaat mee te vullen?