In een jaar waarin zowel Damian Chazelle als Steven Spielberg met respectievelijk Babylon en The Fabelmans een ode aan de zevende kunst inblikken, is de release van Sam Mendes’ Empire of Light misschien niet ideaal qua timing. Tussen de plotlijnen door wil hij zijn publiek herinneren aan de charme en de kracht van de cinema-ervaring en dan ga je als kijker vanzelfsprekend vergelijkingen maken met die eerstgenoemde meesterwerkjes om dan tot de conclusie te komen dat er hier toch een en ander mis loopt.
Dat gezegd zijnde, zijn het net die scènes waarin op het nostalgische hart van de cinefiel gemikt wordt die het beste werken. Het verhaal speelt zich af in en rond een verouderd maar adembenemend mooi filmtheater (dat treffend de statige naam ‘Empire’ draagt) in een Engels kuststadje anno 1980. De grandeur van de art-decoarchitectuur doet onvermijdelijk denken aan de gouden jaren van de cinema, een tijd waarin dat soort paleizen trots hun nieuwste titels aankondigden op de marquee (hier Blues Brothers en All That Jazz) en er nog geen sprake was van de als eenheidsworst ingerichte multiplexen. Een verkenning door het leegstaande gedeelte van het gebouw is een pijnlijke herinnering aan de vergankelijkheid van dit soort magische plekken en het feit dat er voor de avant-première van Chariots of Fire een heus gala op poten gezet wordt (in het bijzijn van de burgemeester, en ja, “misschien zelfs Paul McCartney!”) is een vertederende poging om het hoofd boven water te houden in snel veranderende tijden. De motor van Empire of Light sputtert van zodra de focus iets te sterk naar een van de hoofdpersonages wil gaan. Aanvankelijk volgen we manager Hilary (Olivia Colman) die zich in in een weinig romantische affaire – noem het gerust seksuele intimidatie – bevindt met eigenaar Mr. Ellis (Colin Firth). Uit schrik om haar job te verliezen of uit medelijden (“Mijn vrouw en ik slapen al enige tijd apart en maakt zelfs geen thee meer voor mij”), durft ze deze kortstondige escapades ook niet meteen een halt toe te roepen. Het helpt ook niet dat ze lijdt aan een bipolaire stoornis, maar de donkere wolken boven haar hoofd klaren snel op wanneer de veel jongere Stephen (Micheal Ward) door Empire in dienst gesteld wordt als de nieuwe kaartjesknipper. Stephen is een charismatische, zwarte man die tijdens het verhaal meermaals in aanraking komt met racisme, terwijl Hilary een vrouw is van middelbare leeftijd die zich door haar mentale problemen ook eerder een gepasseerde eenzaat voelt. Het is in die eenzaamheid en het verlangen naar onvoorwaardelijke liefde dat de twee elkaar vinden en een delicate romance zich ontplooit.
Het is echter een relatie die niet altijd even geloofwaardig overkomt, ondanks dat Colman – ze etaleert hier nogmaals haar reikwijdte als actrice – en Ward hun rollen uitstekend invullen. Aan de basis daarvan ligt het door Mendes zelf neergepende scenario dat alle kanten uitvliegt zonder ooit ergens te willen landen. Empire of Light wil te graag een film zijn over mentale kwelling, onconventionele relaties, raciale spanningen en de helende werking van cinema, maar Mendes vergaloppeert zich zodanig in zijn ambitie dat er amper sprake is van een vlot wegkijkend geheel. Het verder willen aansnijden van het ene thema overschaduwt dan ook meermaals het andere waardoor de vraag zich opwerpt welke film hij nu écht wilde maken. Zo wordt Stephen niet een, twee, maar drie keren belaagd door racistische personages en dat is toch behoorlijk veel expositie voor een problematiek die reeds in een eerste ontmoeting met skinheads afdoende geïllustreerd werd. Dat alles wordt wel weer verdomd knap in beeld gezet door Roger Deakins, die voor een vijfde maal samenwerkt met de Britse regisseur. De inmiddels 73-jarige cameraman bewijst opnieuw dat hij als geen ander kan schilderen met licht waardoor een magische beeldtaal ontstaat die niet minder indrukwekkend is dan zijn technische hoogstandjes uit 1917. Een scène op het dak van de Empire, waarbij Hilary en Stephen in de gloed van neon en vuurwerk – écht vuurwerk, geen CGI – klinken op het nieuwe jaar mag zonder twijfel bijgevoegd worden op het waanzinnig lange lijstje van ‘money shots’ uit zijn carrière. Het is bijna niet te geloven dat zoveel talent voor en achter de camera resulteert in zo’n matige film.
Zeer mooi geschreven mijnheer Vermeer.
Volledig akkoord ook, zelfs met de score.