De misdaadfilm Holy Spider werd geregisseerd door de in Iran geboren Ali Abassi (Gräns), maar is wel degelijk een internationale co-productie (vandaar de enkel Engelstalige titel) en werd op locatie gefilmd in Jordanië – buiten het Iraanse regime om. De prent werd vervolgens geselecteerd voor het filmfestival van Cannes, waar hoofdrolspeelster Zar Amir-Ebrahimi de prijs voor beste vrouwelijke hoofdrol mee naar huis mocht nemen.
Amir-Ebrahimi speelt een Iraanse journaliste die in de bedevaartstad Mashad de moorden onderzoekt op een aantal prostituees. Prostitutie had vanzelfsprekend niet aan bod kunnen komen in een Iraanse productie, maar het levert hier van bij de opening een beklemmend beeld op van de minder fraaie kanten van een Iraanse grootstad: een moeder kleedt zich om in een openbaar toilet en laat daarbij doelbewust haar vrij vanonder haar hoofddoek, heeft seks met een rijke handelaar terwijl het verslag van de aanslag op de WTC-torens op de achtergrond speelt, koopt opium bij een lokale dealer, waarna de avond eindigt met haar brutale dood. De film toont al die acties in grafische details en introduceert op die manier moordenaar Saeed, die door de pers ‘De Wolfspin’ genoemd wordt en die zijn drastische daden ziet als een religieuze zuivering van de zondige straten van de stad – een zelfverklaarde ‘jihad tegen het kwade’ zoals hij telefonisch aan een reporter vertelt.
Holy Spider is in eerste plaats opgezet als een knappe en efficiënte onderzoekthriller waarin we de journaliste volgen terwijl ze bij weerbarstige autoriteiten informatie probeert los te krijgen. Die tocht wordt afgewisseld met beelden uit het leven van Saeed die we zien met zijn gezin, maar ook tijdens sfeervol geschetste nachtelijke motorritten doorheen de stad. Abassi vat alles in klassieke, maar uiterst verzorgde widescreen ‘tableaus’ die de film een doordachte visuele stijl schenken. Tegelijkertijd is dit niet alleen een sterke thriller, maar ook een portret van een vrijgevochten vrouw in een samenleving die haar op alle mogelijke manieren probeert die vrijheid te ontzeggen. De hotelreceptie weigert haar ei zo na een kamer voor zichzelf te boeken; omdat ze eerder niet inging op de avances van haar baas werd ze bij een krant in Teheran ontslagen; de plaatselijke politiechef probeert haar aan te randen en iedereen met wie ze spreekt keurt haar werk als vrouwelijke journaliste af. Haar mannelijke tegenhanger is uiteraard de moordenaar die wél alle maatschappelijke privileges heeft, maar gefrustreerd is omdat hij enkel als gewone metselaar aan de kost moet komen (“Was de oorlog maar altijd blijven duren”, zegt hij tegen een vriend). Alleen in een zogenaamd religieus hoger doel ziet hij nog een manier om zin te geven aan zijn bestaan.
Het dubbelportret dat daaruit wordt gedistilleerd, bouwt op naar een aangrijpend laatste luik waarin de ondertussen opgepakte moordenaar eindelijk het forum krijgt dat hij verlangt en als een held het symbool wordt voor de misogynie die ingebakken zit in het systeem. In de onthutsende laatste scène wordt ook op treffende wijze ontmaskerd hoe zijn ideeën wortel kunnen schieten in zelfs de meest alledaagse gebeurtenissen.