Hoe uniek stripauteur Pom ook mag zijn binnen de Vlaamse stripwereld, toch had ook hij zijn invloeden en sloop de actualiteit ook in zijn verhalen. Nukkig als altijd hield hij er uiteraard niet van als de enkele interviewer die hij toeliet hier naar verwees. De luxe van Pom en collega’s was uiteraard dat zelfs wanneer het bekende films, series of verhalen betrof, lang niet elke lezer met de inspiratiebron vertrouwd was. Maar Pom had ook gelijk toen hij opmerkte dat er maar een beperkt aantal verhalen en ideeën zijn waar iedereen uit put. Niet de bron op zich doet ertoe, wel wat de verteller ermee doet.
Het beste voorbeeld daarvan vormt Zangkwintet De Lange Asem, het eerste verhaal uit deze voorlaatste integrale. De mosterd daarvoor heeft Pom duidelijk gehaald bij de Britse komedie The Ladykillers (1955) en in het bijzonder het idee om onder het mom van een muziekkwartet bankovervallen te plannen. Meer dan het idee in een gewijzigde vorm neemt Pom gelukkig niet over. Zoals steeds ligt de focus immers op Piet, Bert en Susan, die per toeval betrokken raken bij het gebeuren en dit op een wel heel aparte manier. Bij de start van het verhaal heeft Susan namelijk een kat geadopteerd en geeft ze die, tot chagrijn van Bert, al haar aandacht. Tezelfdertijd ergert Piet zich aan een toenemende plaag van sluikstorten op het paadje aan hun achtertuin.
Uiteraard verzinken beide problemen bij die van commissaris Knobbel, die zich geplaagd weet door een reeks professioneel uitgevoerde reeks bankovervallen. Wanneer professor Kumulus’ laatste uitvinding, een sproeistof die metaal oplost (een oplossing voor het sluikstorten), gestolen wordt en Susan op zoek naar haar kat per toeval op de schuilplaats van de bankovervallers stoot, vallen de puzzelstukken in elkaar. Hoewel in dit verhaal zowat alle actie ontbreekt, weet Pom er de spanning en vaart in te houden en daarboven zijn typische vertelstijl en gevoel voor humor te bewaren. De oudere lezer zal tussen de cameo’s ongetwijfeld minstens deze van de nonnen uit de Gendarme-filmreeks van Louis De Funès herkennen, maar ook zonder die herkenning blijft het een uitstekend verhaal van de late Pom.
Ook in het daaropvolgende Marie Huana is van echte actie weinig sprake. Ditmaal draait het verhaal rond Marie Huana en haar twee kompanen die hun geld verdienen met overvallen en ontvoeringen. Opvallend daarbij is dat ze steevast gebruik maken van een uitkijkpost die een ballon loslaat wanneer het beoogde slachtoffer opduikt. Jammer genoeg is de methode faalgevoelig, zoals blijkt wanneer per ongeluk toenmalig eerste minister Wilfried Martens ontvoerd wordt. Een tweede probleem is Bert Bibber, die steevast op de verkeerde (of juiste) plek en het foute moment is om de plannen van het trio te verijdelen. De drie misdadigers zien dan ook geen andere oplossing dan ook Bibber te ontvoeren alvorens hun volgende slag te slaan, de eerder door Bibber verijdelde ontvoering van miljonair Foppenheimer.
In tegenstelling tot die van Foppenheimer ziet commissaris Knobbel in de verdwijning van Bibber geen prioriteit, waardoor het aan Piet en Susan is om hun vriend terug te vinden. De enige twee sporen die ze hebben, zijn de ballonnen en het uitgesproken parfum dat de kameleontische Marie Huana (een meester in vermommingen) draagt. Na veel vijven en zessen vinden ze het landhuis waar Bibber en Foppenheimer gevangen worden gehouden, maar zoals al snel blijkt, lijken beide heren het er uitstekend naar hun zin te hebben, niet in het minst omdat Huana een ware keukenprinses blijkt te zijn en haar ‘gasten’ verwent. Als verhaal heeft het weinig om het lijf, maar Pom lijkt zich duidelijk te amuseren en weet met Bibbers obsessie naar geluksbrengers een aardig subplotje in het geheel te stoppen.
Komt de politiek in beide vorige verhalen al om de hoek piepen, dan staat ze centraal in Hypnose-stralen, waar ondernemer-aspirant politicus J.F. Botterik (Hocus-Focus Flits) een nieuwe poging waagt de verkiezingen te winnen. Ditmaal wil hij echter niet zijn rivalen elimineren, maar de kiezers voor zich winnen middels een hypnosezender uitgevonden door – wie anders? – Hilarius Warwinkel. Aanvankelijk zien professor Kumulus noch Piet Pienter graten in de diefstal tot opeens het hele land van J.F. Botterik droomt en ze beseffen wie achter de diefstal van Warwinkels uitvinding zit. Kumulus, Pienter en Bibber besluiten daarop een stokje voor Botteriks plannen te steken, maar dat lijkt minder simpel dan gedacht. Per slot van rekening zijn de hypnosestralen wel heel dwingend, zoals vooral Bibber uiteraard merkt.
Net als in de andere verhalen in deze integrale blijft de actie sterk beperkt, maar weet Pom het geheel wel in goede banen te leiden en een gevoel van spanning en noodzaak op te bouwen. Opnieuw duikt er een kleine subplot op rond Bibber die het ditmaal meermaals aan de stok krijgt met agent Klinkaardt, wat men noemt een toffe gast aldus Pom, die in een rothumeur verkeert sinds zijn schoonmoeder bij hem ingetrokken is. Uiteindelijk komt alles uiteraard goed voor iedereen (inclusief Klinkaardt), behalve voor Botterik die nog maar eens achter het net vist. De anti- en apolitieke Pom houdt het opvallend bescheiden in zijn kritiek op politici en focust zich in de eerste plaats op het vertellen van een klassiek verhaal, wat dat laatste overigens alleen maar ten goede komt.
In Systeem Kleerkast mag de actie opnieuw opgedreven worden met (alweer) een reeks inbraken waarbij de daders gebruik maken van een even eenvoudig als ingenieus systeem. De aandacht ligt evenwel bij oud-bekende professor Eusebius Snuffel, die nogmaals een beeldje van onschatbare archeologische en financiële waarde ontdekt heeft. De Amerikaanse zakenman J.R. Chewing (een duidelijke knipoog naar J.R. Ewing uit de indertijd populaire reeks Dallas) is echter ook geïnteresseerd en schakelt de hulp in van antiekhandelaar annex zwendelaar J.B. Blinkstein (De zaak Blinkstein), die op zijn beurt gebruik maakt van de ‘kleerkast’-bende om het beeldje te stelen.
Intussen heeft Bert Bibber joggen ontdekt – op dat ogenblik een nieuwe rage – en wordt hij tijdens een van zijn looptochtjes verward met een contactpersoon van Ewing, waardoor het gestolen beeldje opnieuw goed terecht komt. Maar nog voor hij het beeldje terug kan brengen naar professor Snuffel wordt Bert ontvoerd (intussen is hij al meer ontvoerd dan Susan). Gelukkig neemt een wel heel goed geluimde Knobbel het ditmaal ernstig op – al is het ook hier opnieuw Susan die niet alleen de ontvoerders op het spoor komt, maar ook het beeldje weet te redden uit de handen van de bende. Ewing en Blinkstein ontspringen weliswaar de wettelijke dans, maar Pom maakt maar al te graag duidelijk dat geen van beiden veel plezier beleven aan hun escapades.
De intussen jonge zestiger Pom heeft duidelijk zijn plezier in tekenen en verhalen verzinnen nog niet verloren en weet ook hier fris van geest en stof te blijven. Uiteraard hielp het dat hij in tegenstelling tot bijvoorbeeld Vandersteen geen studio hoefde te leiden en de ene reeks na de andere uit de grond stampte, of dat hij niet, zoals Jef Nys, 248 albums schreef en tekende. Die ‘beperking’ is echter ook een van de redenen dat Poms strips ruim veertig jaar na hun verschijnen nog steeds blijven boeien. Hoewel klassiek van vertelstijl en opbouw weet Pom immers elk verhaal uniek te houden en daardoor over generaties heen te boeien. Van metaalmoeheid of gebrek aan (geleende) inspiratie was duidelijk geen sprake.