Dat striptekenaar Pom bekend stond om zijn aparte gevoel voor humor is bij de bespreking van de vorige integrales al ruim aan bod gekomen. Dat Piet Pienter en Bert Bibber – Integraal 8 in zijn inleidende tekst het thema ditmaal aan bod laat komen mag dan ook niet verbazen. Uiteraard kan een vergelijking met zijn ‘concullega’s’ en tijdgenoten Willy Vandersteen en Marc Sleen, die net als Pom een eigen stijl hadden, niet ontbreken. Dat die stijl niet zomaar te kopiëren valt, maakt ook het recent verschenen hommage-album De geniale soepselder van Charel Cambré en Marc Legendre nogmaals duidelijk.
De klassieke Pom-elementen zijn aanwezig maar het is geen Piet Pienter en Bert Bibber-verhaal, daarvoor voelt het – nochtans onbedoeld – te veel aan als een pastiche die wel de formele elementen overneemt maar niet het hart. Zoals ook in deze achtste bundel nogmaals duidelijk wordt, is een verhaal van Piet Pienter en Bert Bibber dan ook meer dan de som van de delen. De karaktertrekken en interacties tussen de personages mogen dan wel redelijk karikaturaal en eenzijdig zijn, toch weten ze hun eendimensionaliteit te overstijgen. Een mooi voorbeeld daarvan vormt de gekke uitvinder Hilarius Warwinkel, de oude studievriend van professor Kumulus die een eerste maal zijn opwachting maakte in Het geval Warwinkel (nummer 27) en in deze integrale niet minder dan tweemaal mag aantreden. Ietwat toevallig zelfs in het eerste en laatste verhaal uit deze bundel.
Warwinkel is een even geniale uitvinder als Kumulus maar waar die laatste zich maar al te zeer bewust is van de gevaren die sommige van zijn uitvindingen betekenen, is dat bij Warwinkel net het omgekeerde. In Warwinkel in de war heeft hij enkele robots gecreëerd die alle bevelen die hij mondeling geeft, opvolgen. Nadat een van hen na een elektrische schok op hol slaat, gooit hij Warwinkel hardhandig op de grond waardoor die aan wanen begint te lijden. Hij is er van overtuigd dat een nieuw tijdperk voor de mens aangebroken is en besluit zijn eigen geest in een robotlichaam over te plaatsen. Het verhaal zelf legt sterk de focus op Warwinkel en zijn plannen terwijl een nevenverhaal over autodiefstallen slechts een zijsprongetje lijkt. Toch zal Kumulus’ antidiefstalapparaat een belangrijke rol spelen en is het samen met de krakende trap in Warwinkels huis een mooi staaltje van hoe ook details in Poms verhalen van belang kunnen zijn.
Het daaropvolgende Polarisatie-Preparaat XX brengt een andere oude bekende in beeld. Jakobus Slurf, die eerder al in De verborgen schat achter de erfenis van zijn oom viste en in De Hypnosepillen professor Kumulus’ uitvinding misbruikte om overvallen te plegen, ziet opnieuw een kans om misdaden te plegen. Wanneer door de onhandigheid van Bert Bibber gekoppeld aan Theo Flitsers nieuwsgierigheid uitlekt dat Kumulus een manier heeft gevonden om door muren heen te wandelen, maakt Slurf er al snel gebruik van om zichzelf te verrijken. Ditmaal volgt echter geen lang kat-en-muisspelletje want nadat Slurf gevat is en commissaris Knobbel traditiegetrouw met de eer gaat lopen, duiken andere kapers op de kust. Geheel in de sfeer van de tijd is een Oost-Europees land immers meer dan geïnteresseerd in de uitvinding.
Opvallend genoeg niet om het zelf te gebruiken maar net om te vermijden dat haar inwoners zo naar het Westen kunnen vluchten. Wanneer geheimagenten Kumulus ontvoeren, is aan het Piet Pienter en Bert Bibber om hem te redden, waarbij zijn uitvinding uiteraard te pas komt. Hoewel Pom hier twee verhaallijnen op elkaar laat volgen, geldt het tweede veeleer als een nagedachte die netjes binnen het grotere verhaal past en aantoont dat ook een korte plotlijn de nodige spankracht kan opleveren. Het is niet de eerste maal dat Pom meer dan een verhaallijn in een strip introduceert, maar dat hij beide los van elkaar houdt is opvallend. Door bovendien niet in de val van herhaling te vallen terwijl het uitgangspunt toch gelijkaardig is aan De hypnosepillen inclusief dezelfde antagonist, krijgt Polarisatie-Preparaat XX een eigen identiteit.
In Hokus-Focus-Flits is het ditmaal niet een uitvinding van Kumulus of Warwinkel die het verhaal in gang zet, maar die van de kernfysicus Basilius Neutron. Neutron is een oude studiegenoot van Kumulus die toen al droomde van de ontwikkeling van een ‘dodelijke straal’. Wanneer de drie vrienden hem tegen komen in het park, slaat hij op de vlucht en laat hij daarbij zijn koffer achter. In de koffer zit onder meer een fototoestel dat eigenlijk de allesvernietigende straal uitzendt. Pienter en Bibber bezorgen het toestel aan Kumulus die besluit een manier te zoeken om het op een veilige manier te vernietigen. Wanneer de weinig succesvolle politicus J.F. Botterik per toeval op de hoogte komt van het bestaan van het wapen, besluit hij het te gebruiken om zijn politieke tegenstanders uit de weg te ruimen.
Doorheen het verhaal tracht hij dan ook met behulp van zijn chauffeur en enkele trawanten het toestel met weinig succes in handen te krijgen. Finaal besluit hij Susan te ontvoeren in de hoop zo Kumulus te dwingen het toestel over te dragen. Dat is uiteraard buiten Pienter en Bibber gerekend die snel de identiteit van Botterik achterhalen, wat leidt tot meerdere schermutselingen en het wapen dat geregeld van hand verwisselt. De komische noot schuilt vooral in Bert Bibbers nieuwe talisman die hem alles behalve geluk brengt, terwijl het verhaal zelf de aandacht op de actie en Botteriks pogingen het wapen in handen te krijgen gericht is, al voelt het nooit als zomaar een actieverhaal aan.
Dat Hilarius Warwinkels uitvindingen meer nog dan die van Kumulus de aandacht van buitenlandse mogendheden trekken, mag niet verbazen. In Gedonder in Bommelheide heeft hij een vloeibaar zenuwgas ontwikkelt dat niet alleen onmiddellijk verdampt maar ook uiterst effectief is. Geen wonder dus dat verschillende geheimagenten naar het landelijke Bommelheide trekken om de plannen te bemachtigen. Gelukkig zijn ook de drie vrienden, op vraag van Kumulus in het dorpje gebleven en hebben ze snel door dat de buitenlandse ’toeristen’ niet zomaar naar Bommelheide gekomen zijn. Niet geheel onlogisch zijn het overigens de spionnen die elkaars plannen dwarsbomen waardoor Piet, Bert en Susan telkens als de derde hond met het been kunnen gaan lopen.
Hoewel de voornaamste plotlijn zich ook hier relatief rechtlijnig ontspint, zijn het opnieuw de zijsprongetjes (Warwinkels andere uitvinding, Berts obsessie met spiegeleieren, reclame voor toiletpapier,…) die het verhaal van de nodige grappen, knipogen en zelfs onverwachte wendingen voorzien. Zoals zo vaak weet Pom dat een goed verhaal weliswaar naar een einde toewerkt maar dat dit niet betekent dat alles louter in dienst daarvan dient te staan en dat ook de nevenplots zowel voor verstrooiing dienen alsook op een onverwachte manier deel kunnen uitmaken van het hoofdverhaal. Bovendien hoeven de hoofdpersonages niet altijd de motor te zijn, maar kunnen ze perfect nu en dan naar de achtergrond verschuiven om het verhaal een wending te geven.
Hoewel in de vier verhalen in Piet Pienter en Bert Bibber – Integraal 8 telkens een uitvinding centraal staat, weet Pom ieder ervan zijn eigen identiteit en ontwikkeling te geven. Elk van hen ontplooit zich op een andere manier waarbij actie, schurken en zelfs de rol die de hoofdpersonages opnemen telkens verschillend is. En zo wordt nog maar eens bevestigd: Pom is een meesterverteller die elk verhaal met een aantal elementen weet om te toveren tot een unieke leeservaring.