Sinds platenlabel World Circuit in 1993 succes kende met de samenwerking tussen de grootmeester van de Malinese blues Ali Farka Touré en de Amerikaanse gitarist Ry Cooder (Talking Timbuktu) werd het label niet alleen een van de hoekstenen bij de popularisering van zogenaamde wereldmuziek in het westen, het was ook het begin van een reeks samenwerkingen tussen artiesten met een verschillende culturele achtergrond. Het meest recente deel in die reeks: een album van het Malinese Trio Da Kali met het strijkerskwartet Kronos Quartet.
Het uit San Francisco afkomstige strijkkwartet Kronos Quartet behoeft weinig introductie. Sinds haar oprichting in de jaren zeventig is het kwartet rond violist David Harrington bekend omwille van haar diversiteit in muzikale genres. Naast klassieke kamermuziek en moderne klassieke muziek brengen ze evengoed hun eigen interpretatie van jazz en rock. Ontelbaar zijn ook de samenwerkingen met artiesten van divers pluimage, van moderne componisten als Philip Glass en Terry Riley tot artiesten als Tom Waits en Patti Smith, maar ook met meer exotische artiesten als pakweg Azeri Franghiz Ali-Zadeh tot de Iraanse zangeres Mahsa Vadat.
Het Trio Da Kali is een recent opgerichte groep afkomstig uit de Mandé-cultuur in het zuiden van Mali. Ze brengen traditionele Griot-muziek en zijn in die zin een supergroep dat de verschillende leden elk uit een befaamd muziekgeslacht komen. De leider van het trio is de oorspronkelijk uit Guinea afkomstige balafonspeler — een soort houten xylofoon — Fodé Lassane Diabeté. Hawa Kassa Mady Diabaté is net zoals haar vader en nicht een van de bekendste Malinese vocalisten. Mamadou Kouyaté bespeelt de traditionele Afrikaanse ngoni, een met dierenhuid overspannen houten snaarinstrument.
Op een enkele uitzondering na wordt er hier geen recent materiaal gebracht, maar wordt er gulzig uit de eeuwenoude Malinese muziektraditie geput. Dit is geen muziek die inspeelt op de actualiteit, op de burgeroorlog die in het West-Afrikaanse land woedt. Het zijn eerder de diep in de plaatselijke cultuur verankerde gewoontes en zeden die de inspiratiebron zijn in de traditionele nummers die gebracht worden. Het virtuoze balafonspel gaat mooi samen met de weemoedige zang van Diabaté in het over gedwongen huwelijken handelende “Tita”. Het gaat er luchtiger aan toe in het speelse “Kanimba” of “Lila Bambo”, waar de ngoni wat meer op de voorgrond mag komen.
Het Kronos Quartet stelt zich steeds terughoudend op ten dienste van het Trio Da Kali met een ondersteuning die de ene keer ritmisch is, maar op andere momenten evengoed louter dient ter sfeerschepping. Heel af en toe neemt het kwartet even het heft in handen, zoals met de krasselende strijkers in “Eh Ya Ye”. Ook al hebben ze nog niet zo heel vaak samen gespeeld, toch is het opvallend hoe goed het trio en het kwartet elkaar weten aan te vullen.
De twee covers van de gospelzangeres Mahalia Jackson zorgen zowel voor de buitenbeentjes als de hoogtepunten op het album. Het is bijna niet te bevatten dat zangeres Diabaté voor de opnames nog nooit naar gospel — laat staan naar Mahalia Jackson — geluisterd had. De manier waarop ze zich het naar het Bambara vertaalde “God Shall Wipe All Tears Away” eigen weet te maken, is zonder meer indrukwekkend. Hetzelfde geldt voor het titelnummer — een vertaling van “I’m Going To Live The Life I Sing About In My Song” — waar een zeldzame verwijzing naar de politieke toestand in het land aan werd toegevoegd.
Ladilikan is een boeiende ontmoeting tussen een westers strijkkwartet en een trio dat werkt met eeuwenoude Afrikaanse tradities. Het resulteert in een album dat tegelijk weemoedig als opgewekt kan klinken. Een boeiende samenwerking dat een in het westen minder bekend deel van de rijke Malinese muziekcultuur – van Farka Touré tot Tinariwen, van Boubacar Traoré tot Songhoy Blues — in de kijker weet te zetten.