In 2015 is het politiek correct om genuanceerde maatschappelijke bespiegelingen weg te wimpelen als politiek correct. Maar het Britse lawaaiduo Slaves bekritiseren voor hun naam? Behoorlijk van de pot gerukt.
De hele stampij past in een tweet en rangeert tussen ‘Dus die twee bleekscheten noemen zichzelf Slaves, terwijl hun bevolkingsgroep de enige is die nooit zelf systematisch slaaf was?’ en, bondiger, ‘Grof!’ D’accord, Isaac Holman (stand-up-drums en zang) en Laurie Vincent (gitaar) zien eruit als skinheads die pendelen tussen pub en cel, maar luister twee minuten naar hun muziek en je beseft dat deze jongemannen absoluut niks van doen hebben met racisme, haat of geweld.
De enige vorm van slavernij waar Slaves op alludeert, is de gedwongen knieval van het leeuwendeel van de Londenaren voor consumentisme, routine en neerslachtigheid. Op hun debuutalbum Are You Satisfied? zetten Holman en Vincent daar dertien nummers lang een boompje over op. Single “Cheer Up London” is daar het duidelijkste voorbeeld van: Holman wringt er een honende lach op uit en spuwt vege uitspraken genre ‘Put another O in your paycheck/Are you done digging your grave yet’. Maar gauw genoeg breekt Holman benevelde geesten open met een gulle dosis antidepressiva: ‘Cheer up London/Mind the gap/Thank you’. Slaves wil iedereen ontketenen met muziek die, alles welbeschouwd, vrólijk is.
Die boodschap gaat — natuurlijk — gekleed in een opvallende deux-pièce van punk en onderbuikrock. Op bijna elk nummer laten ze de gitaar ongegeneerd rochelen en mag de drum teren op een kaal arrangement. Strip de songs van hun weinig verhullende laag of twee en je vindt rudimentaire, agressieve geluiden die van bij hun geboorte zijn vetgemest voor de moshpit. Gemakkelijk en oppervlakkig, maar efficiënt. Naar verluidt zou Slaves maar wat graag het gat likken van dat andere Britse duo, Sleaford Mods (althans, dat zeggen die van Sleaford Mods). Zelf vinden we een vergelijking met Royal Blood, dat andere ándere Britse duo, niet helemaal van den aap zijn gat geblazen — ook die hebben een lont die even kort is als hun muzikale reikwijdte.
’t Is niet dat Slaves zich niet wíl profileren als de nieuwste en de heetste vlam in de pan. De drang om hanenkammuziek te maken zoals je die hoort opborrelen vanonder een ontwrichte deur in een schimmige steeg is voelbaar doorheen de hele plaat. Het recent door Miguel gecoverde “Hey” slaat alleszins een paar nagels (Die ongenaakbare demarches! Die stemecho’s die Holmans ‘Hey’s’ na-racen! Die nerveuze break!) op de kop. En de catchy gitaarlicks van “Sockets” zullen ontelbare levens leiden op de diapresentaties van scoutskampen, tot zelfs Grijze Smalkopmamba (kampkok en tevens de geduldigste van de bende, weet u wel) die kotsbeu is.
Alleen: in een oververzadigd landschap — onder elke steen vind je Britse punkrock — moet je je game behoorlijk upsteppen om een verschil te maken. Dat lukt Slaves vooralsnog niet. Aanzetten tot originaliteit verzuipen veel te vaak in de egale brei van kant-en-klaarinstrumentenwerk. En ergens tijdens de bereiding werd alle potentieel van de lyrics vermaald tot slogans. Met hun fluoroze feelgoodpunk dienen Slaves zich aan als de cliniclowns van het oppressieve, doorgaans zeiknatte Londen dat ooit T. S. Eliot tot “The Waste Land” dreef. Ze voeren hun trucs met flair op, maar veel hebben ze er niet.