Op donkere maandagavonden, wanneer de Duvel op is en de herhalingen van “Komen Eten” het kleine scherm ontsieren, durft een mens zichzelf al eens te serieus nemen. Goed nieuws echter: Ariel Pink heeft een nieuw album uit, en zijn pom pom vormt het ideale medicijn tegen uw winterdipje. De ongekroonde koning van de lo-fi levert een bont allegaartje knotsgekke tracks af, die niet vies zijn van een beetje neurotische progpop, noch van wat muzikale recyclage.
De songs van Pink eisen vanaf de allereerste noten de onverdeelde aandacht van de luisteraar op, al is opener “Plastic Raincoats In The Pig Parade” lang niet de enige song waarin achtergrondkoortjes zich tijdens het refrein komen opdringen. Ondanks de tegendraadse ritmiek is “White Freckles” (“Freckles / freckles / where d’you get those freckles?”) slechts een niemendalletje dat exemplarisch is voor de thematische trivialiteit van dit album. Op andere momenten horen we prevelende priesters, of krijgen we het relaas van Billy die door zijn oom aan een stripper wordt voorgesteld (“Black Ballerina”). Het moet zijn dat de sexy basgrooves Billy in een trance brengen, want hij kan zijn handen niet van haar afhouden en leert een harde les: “What goes up / must come down” .
Net wanneer je denkt dat je alles hebt gehad, is daar de geflipte Beach Boys-hommage die “Nude Beach A Go-Go” heet, en hoor je plots een dubbele basdrum in het heavy “Goth Bomb”. Om van de Arabische klanken in “Dinosaur Carebears” nog maar te zwijgen. De prettig gestoorde veelzijdigheid van The Flaming Lips schemert duidelijk door op deze plaat, niet in het minst op tracks als “One Summer Night” en “Jell-o”.
Net zoals af en toe het geval is bij die laatste groep, is de (conceptuele en tekstuele) ernst ook op pom pom ver zoek. Maar toch weet Pink ook een aantal pakkende melodieën uit zijn pen te schudden. Vooral het new wave-y “Not Enough Violence” (na “Black Ballerina” veruit het meest catchy nummer van het album) behoort ongetwijfeld tot ’s mans betere werk van de laatste jaren. De instrumentatie van het album klinkt overigens opvallend fris, zelfs wanneer de sound van de tachtiger jaren hoogtij viert: zo zijn de gitaren van The Stone Roses niet veraf tijdens “Put Your Number In My Phone”, en hoor je hier en daar zelfs vage echo’s van The Cure’s “Friday I’m In Love”.
Hoewel de songs op pom pom over het algemeen iets minder sterk zijn dan op pakweg Before Today (de uitstekende plaat van Ariel Pinks Haunted Graffiti uit 2010), schotelt de man ons hier een bij momenten smakelijke brok herkauwde muziekgeschiedenis (en andere nonsens) voor. Nochtans voelt het gebrek aan emotionele diepgang soms een beetje pervers aan, zoals ook de ietwat hulpeloze Billy zal toegeven: “Hi Billy, how do you like the number one strip club in LA?” – “Erm… It’s okay I guess.” Wanneer de laatste noten zijn uitgestorven, blijft de doorgewinterde liefhebber van het serieuzere indiewerk ongetwijfeld een beetje verweesd achter.