Als u bij het vallen van de term ‘éénmansorkest’ spontaan begint de denken aan Dick Van Dyke die, gewapend met een claxon, klaroen, basdrum, accordeon en een schabouwelijk Engels accent “Jolly Holiday” kweelt aan het begin van Mary Poppins, dan euh, bent u op de verkeerde website gesukkeld. Met behulp van loops, effecten en ander modern speelgoed kunnen muzikale eenzaten tegenwoordig hun auditieve creaties met iets minder hoempapa op de wereld kunnen loslaten. Voorbeeld: Spookhuisje.
Enkel gewapend met een gitaar, een versterker en een paar pedalen een podium opkruipen: je moet er toch maar het lef voor hebben. De laatste jaren maakt deze manier van musiceren vooral in de drone/ambienthoek opmars in ons land. Zo zijn er Syndrome, het zijproject van Amenra’s Mathieu Vandekerckhove en het Antwerpse Ashtoreth. Maar ook de meer ingetogen luisteraars kunnen hun gram halen bij bijvoorbeeld het Brusselse Ignatz. Spookhuisje, ofte Brusselaar Rafael Absolonne, bevindt zich ergens tussen de twee varianten maar neigt toch meer naar de rustigere dronefolk. Spookhuisje vindt echter een heel eigen geluid, vooral wegens het speels omgaan met diverse etnisch-muzikale invloeden.
Het is niet simpel om met een beperkt instrumentarium bestaande uit één gitaar en wat effecten een hele plaat te blijven boeien maar Absolonne toont dat hij opvallend efficiënt kan omgaan met zijn instrument. Dat doet hij onder meer met behulp van loops, waarmee hij verscheidene texturen in elkaar laat smelten, zoals in openingsnummer “Special Rider”. Maar het is pas wanneer Spookhuisje terugvalt op het naakte gitaargeluid dat zijn sterktes (en zijn naam) tot zijn recht komen. “Alone In The Open (At Night)” is een titel die de lading dekt: het subtiele, eenzame gitaarspel geeft het nummer een iele, killige sfeer die de verstilde pracht van de klanken knap in de verf zet. “Palm Tree Tattoo” gaat dan weer de iets zwierderige, folky kant op, met krachtige aanslagen waarin af en toe ook eens quirky een snaar wordt verbogen. Alsof we een jonge Richard Thompson op een milde acidtrip te horen krijgen.
Maar de mystieke krochten van het bewustzijn doemen algauw weer op met het mysterieuze, Oosters getinte “Dune Boogie”. De versnelling halverwege het nummer is echter een totale verrassing en tovert het nummer om van een zwoele paringsdans naar een donkere, demonische koortsdroom. Alsof je een dansende derwisj ziet veranderen in een dreigende sater. Zeker wanneer de distortion invalt, is het delirium. Het is zonder meer het prijsbeest van deze plaat, en wordt opgevolgd door het kleinere maar niet minder sinistere “Darth Entrance”. Dit nummer laat meer straaltjes fijn zonlicht door de kieren sijpelen maar de combinatie tussen het organische gitaarspel en de ragfijne sfeer is wederom zeer knap.
Afsluiten doet Spookhuisje met “Cosmic Echoes”, dat wel héél sterk doet denken aan de geestesgenoten van Earth, die een patent hebben op dit soort instrumentale zonsondergangen. Maar groot is de verbazing wanneer we zowaar een drumcomputer ontwaren. En eerlijk gezegd, deze keer heeft die niet het gewenste effect. Het natuurlijke gitaargeluid (je kan bij momenten bijna de dikte van het plectrum horen), wordt hier teveel in de hoek gedrongen door het koude, afstandelijke, machinale van de metronoom. Het is bij lange niet genoeg om de magie van het album uit elkaar te doen spatten maar wel een beetje een wrange afsluiter van een méér dan uitstekende plaat. Laten we dit afspreken: als hij belooft om in de toekomst échte trommels te gebruiken, dan willen we Spookhuisje maar al te graag in onze lijst van beste vaderlandse debuutplaten van 2013 zetten. Deal, Rafael?