Drukke tijden voor zangeres/multi-instrumentaliste Lynn Cassiers. Zo was ze onlangs te horen op het debuut van Manolo Cabras & Basic Borg en verscheen eerder dit jaar nog Black Mold, haar tweede album met Rudy Trouvé en Eric Thielemans als Tape Cuts Tape. Nu staat ze er ook met haar eerste album onder eigen naam. Dat komt zo ongeveer tegemoet aan de verwachtingen voor wie haar al live zag. En toch is het weer heel anders.
Cassiers (zus van Steven, drummer bij Dez Mona en Dans Dans en co-producer van The Bird The Fish And The Ball) valt al enkele jaren te horen aan de zijde van goed volk. Zo kon je haar ook zien bij Octurn en Lidlboj en is ze erin geslaagd om een van de markantste stemmen te worden van onze improvisatiescène. Dat niet enkel door haar vocale kwaliteiten (delicaat en soepel zonder te vervallen in opzichtige stemgymnastiek), maar ook door het eindeloze gebruik van effecten en objecten allerhande. Hiertoe zou ze o.m. aangemoedigd geweest zijn door ex-leraar Jozef Dumoulin, met wie ze regelmatig speelde.
Voor wie vertrouwd is met de bricolagepop van Tape Cuts Tape, zal de wereld van Cassiers meteen al een beetje vertrouwd aanvoelen. Het is een universum van voortdurende manipulatie, toeval en intuïtie. Ook vaak een onschuldige wereld, wat nog wat aangezet wordt door Cassiers’ frêle, meisjesachtige stem en vermogen om de wereld op een haast kinderlijke manier te bekijken. Het hele album is, op een paar tracks die eerder sinister aanvoelen na, een duik in een wereld van onbevangenheid, waar improvisatie geen methode van uitdaging, maar een onrustige verkenning is.
“Liedjes in een muzikale speeltuin van toevalligheden”, zegt ze zelf. Verhalen over personages (Rose, Louise, John, Jack, …) die zich bewegen in een omgeving die wel verwant is aan de onze, maar zich tegelijkertijd achter een gordijn van verwarring bevindt. Tussen die zoemende en stuiterende geluiden van primitieve instrumenten worden lieflijkheid en onderhuidse dreiging soms op een knappe manier vermengd in getoonzette verhalen, die gelukkig nergens bezwijken onder al te pompeuze arrangementen. De stem is het veelzijdige instrument en het skelet waar de rest aangehangen wordt.
Cassiers speelt soms in op onschuld met een naïef aandoende voordracht, vertelt over dromen die niet uitkomen en verpakt het in bric-à-brac die nu eens doet denken aan bezwerende volksmuziek en eigenaardige droompop (“Rose”) en dan weer aan pseudo-Aziatische ongein (“The Juggler”). Helemaal in overdrive gaat het in het gepast getitelde “Night Out Of A Weirdo’s Mind”, dat, als je de spooky zangpartijen wegdenkt, helemaal niet zo ver verwijderd is van de vroege elektronische experimenten van de GRM-groep van volk als Bernard Parmegiani. Bedwelmend en ongemakkelijk, net als het erop volgende “Telefonie”, een zapsessie langs oerelektronica, verknipte waanvoorstellingen en gemutileerde fragmentengekte.
En iets later bevind je je weer in de meer comfortabele wereld van “Pling Pling”, met soezerig toetsenwerk en subtiel opduikende, gepitchte stemmenlagen, tot je belandt bij sirenengezang dat voortdurend bijgestuurd wordt en moet opboksen tegen steeds nadrukkelijker achtergrondgeratel. Zo besef je gaandeweg dat die schijnbaar lieflijke technieken en de geruststellende meditatieboodschap van “Klapdance” je op het verkeerde been zetten. The Bird The Fish And The Ball duikt veertig minuten lang in de behaaglijke onbehaaglijkheid, maar dan wel op zo’n verleidelijke en inventieve manier dat we er de komende dagen door in slaap gewiegd willen worden. Eerst met “Rose” op repeat. Daarna met de rest.
Cassiers speelt op 12 april in de 4AD met Tape Cuts Tape en op 30 april solo in Les Ateliers Claus. Ook op het programma die avond: het Carate Urio Orchestra rond Joachim Badenhorst en Dans Dans.