Een zwoele zomeravond, daar past naast een familieverpakking gin-tonic ook een ontembare banshee bij. Belle du jour is Laura Burhenn, de vlaggezwaaister van The Mynabirds, een onbekende femme fatale wiens karaktervolle keelgeluid de nagels meteen in je klamme rug plant.
The Mynabirds stonden op uit de as van het al even onbekende Georgie James en poogden zich na de release van hun debuutalbum What We Lose In The Fire We Gain In The Flood voornamelijk als voorprogramma in de schijnwerpers te plaatsen. In die missie zijn ze voorlopig nog niet geslaagd, maar muzikaal lieten ze in twee jaar tijd wel een flink stel kloten groeien. Daar grijpen ze op hun tweede langspeler eens ferm in terwijl ze een blik nemen naar het hedendaagse politieke landschap. Verwacht echter geen folkpamflet, maar een Judaslik langs de kaak, een beet in het oor een knietje in de edele delen. Geen paniek, genieten zal je.
De plaat begint met een fluwelige keelzang à la Chan Marshall. Ware het niet van de lijzige beat op de achtergrond, je zou je op een vroege Cat Power-plaat wanen. De opener ‘Karma Debt’ bloeit zachtjes open: van a capella naar subtiele elektronische begeleiding tot er ook snaren en strijkers mogen invallen. Tegen de tweede passage van het anthematische refrein hoor je in kordate kadans “I’d give it all for a legacy of love” al op anti-militaristische wijze gescandeerd worden door scoutsleiders aller landen.
Na dit openingssalvo kiest de plaat voor minder gezwollenheid, maar meer rauwe kracht. Op broerigere zomerdagen is “Wolf Mother” met al zijn zanderige road rock de ideale compagnon, een liefdeskind tussen nineties Sheryl Crow en The Dead Weather. Net wanneer je je hoofdgeknik volledig op de krachtige percussie afgestemd hebt, volgt als venijn in de staart en kers op de taart een frivole tempowissel die het nummer helemaal af maakt. Eén halte verder hoor je op de titeltrack Alison Mosshart een tong draaien met PJ Harvey in het midden van een groezelige Texaanse kroeg — vuile, gefrusteerde poprock gestut op een bedrieglijk eenvoudig ritme dat zich onmiddellijk tussen je grijze massa wurmt. Een protestpamflet klonk nog nooit zo sappig.
Net wanneer de succesformule achter de handklapklare meezingbare songs gekraakt lijkt, trekt Generals de experimentele tour op. Doorheen de tweede helft wordt het album er niet minder aanstekelijk op, maar des te avontuurlijker. Met de verrukkelijke meezinger “Disarm” wil je door de straten huppelen en rond elke lantaarnpaal de hielen klikken. “Body Of Work” doet het in een exotischer kadans en knipoogt zo richting Santigold en Bat For Lashes. Ook in rustiger modus blijft de plaat overeind. Een midtempo “Buffalo Flower” neemt een zweem Motown in zich op en voert je via het rijkelijke belgerinkel en de hoge stemmetjes de wolkenvelden in. De uitgebeende pianoballade “Mightier Than The Sword” nestelt zich door middel van beklijvende achtergrondkoren onmiddellijk tussen de oren — een nummer om ’s avonds de kaarsen bij te doven alvorens de aanzwellende finale je richting dromenland voert.
In de politieke misnoegdheid, geconfronteerd met persoonlijke strijd en steevast verkondigd over een prominente drumkadans kan je een conceptplaat horen, maar Generals rijdt zich daarin niet vast. De rode draad geeft de plaat eenduidigheid zonder in eentonigheid te vervallen. In Burhenn herken je een strijdmakker, maar dat laat je niet na om haar bij momenten stevig in de armen te willen sluiten of een fikse tong te willen draaien. Het getrainde oor zal in haar stem veel parallellen met de leading ladies van de alternatieve rock horen, maar daartussen fonkelt The Mynabirds’ materiaal niet minder sterk.