Met het einde van Ramones in 1995 kwam er ook een einde aan de punkrockers die er (niet zo) stiekem van droomden om eigenlijk popsongs te maken. Althans tot in 2003, toen het Portlandse The Thermals debuteerde met More Parts A Million en er een jaar later de net geen identieke opvolger Fuckin A achteraan gooide. De Ramonespunk was ingeruild voor snelle hardcore, maar de hang naar popmelodieën was gebleven.
Op het middelmatige The Body, The Blood, The Machine schakelde de groep enkele versnellingen lager, zodat de nadruk nog meer kwam te liggen op het popelement, een keuze die op Now We Can See verder doorgevoerd wordt. Van hardcore is er nauwelijks nog sprake, al is de snedigheid en voorliefde voor vlotte melodieën en korte songs gebleven (de plaat duurt nauwelijks vijfendertig minuten). Geen wonder dat The Thermals niet zonder enige zin voor zelfspot, hun laatste plaat omschrijven als post-power-pop.
En hoewel het voor de doorsnee popliefhebber — die zich eerder al mispakte aan Fennesz (Venice) en Animal Collective (Merriweather Post Pavillion) — allesbehalve als dusdanig klinken zal, leunt Now We Can See wel degelijk dichter bij poprock aan dan bij hardcore. In essentie klinkt de plaat vooral als een moderne update van het betere tienergeweld uit die vrolijke, naïeve jaren zestig waarbij songs nauwelijks drie minuten duurden en er net geen dozijn songs doorgejaagd werden op nauwelijks een half uur.
Natuurlijk is een song als “We Were Sick” een kind van zijn tijd, maar net zo goed kan het nummer — en bij uitbreiding de hele plaat — als een audiovisuele tijdmachine opgevat worden. Ondanks de bijwijlen grimmige thematiek (“When I Died”, “When I Was Afraid”, “How We Fade”) is Now We Can See een opvallend optimistisch klinkende plaat geworden. Een niet onbelangrijke rol daarin speelt Hutch Harris, wiens stemgeluid (ook toen hij nog vooral schreeuwde) al een grote feel good factor in zich droeg.
Nu The Thermals de snedige hardcore definitief (?) achter zich gelaten hebben, komt Harris’ stem nog meer tot zijn recht, vooral in het dromerige “At The Bottom Of The Sea”. Gek genoeg is net het op het verleden gerichte “When We Were Alive” — het enige echt snelle nummer — een van de mindere songs op de plaat. In het bijzonder wanneer het vergeleken wordt met degelijke up-temponummers als “I Let It Go” en het hoekige “When I Was Afraid”.
Niet dat er zoveel variatie op de plaat te rapen valt. The Thermals mogen dan wel besloten hebben niet langer mee te dingen naar de titel van snelste rockband, dat betekent vooralsnog niet dat ze zich opeens aan ingewikkelde songstructuren of doorwrochte melodieën zouden wagen. Alleen schamen ze zich niet (langer) voor eenvoudige popsongs zoals “How We Fade” of “Liquid In, Liquid Out”.
Now We Can See is geen stijlbreuk, alle elementen waren al aanwezig op de vorige platen, maar het is wel een relevante stap vooruit voor The Thermals. Waar de groep vooral op zijn eerste twee platen zijn poprocksongs zo snel mogelijk wilde spelen, durft hij nu die popinvloeden duidelijker doorheen de songs te laten schemeren. Now We Can See is een oprechte hommage aan de vroegere glorietijden vol tienerklanken. Popmuziek met een scherp randje, maar dan wel zonder moeilijk te willen doen.