



Niks dan lof voor Erik Van Looy (én voor zijn aanstekelijke
lachje natuurlijk), maar het succes van ‘De Zaak Alzheimer’
begint stilaan voor meer en meer bescheten neveneffecten te zorgen.
De Vlaamse publiekscinema heeft namelijk de boerkes
ingeruild voor de clichés van Hollywood en de exponenten worden
steeds gênanter. Na de wannabe blockbuster ‘Windkracht 10’ wil
‘Koning van de Wereld’ alles tegelijk zijn – familiekroniek,
boksdrama, film noir, gangsterfilm en (jaja) zelfs Griekse tragedie
– maar het bedroevende resultaat is nog nauwelijks het predikaat
‘film’ waard. ‘Koning van de Wereld’, een vijfdelige miniserie die
herknipt (zeg maar vermassacreerd) werd tot een twee uur
durend flutfilmpje, heeft het zelfs moeilijk om met haken en ogen
aan elkaar te blijven hangen. En het feit dat klasbakken zoals
Decleir, De Bouw en De Pauw hier hun talent aan moeten verspillen
maakt de pil alleen maar bitterder. Met de serie is het hopelijk
iets beter gesteld, maar de filmversie van ‘Koning van de Wereld’
is alvast een miskleun van jewelste. Straks gaan we die
boerkescinema nog beginnen missen.
Het verhaal vertelt het o zo tragische relaas van
bokseur Stan Vandewalle (Kevin Janssens, onze zogezegde
nieuwe Vlaamse ster) en de ups en downs die hij tijdens zijn
turbulente klim naar de top meegemaakt. Met zijn ‘handen van God’
en zijn diepgewortelde schuldgevoel (zijn broer Aloïs is omgekomen
met de moto, de sukkelaar) klopt Stan zich, met de hulp van zijn
loyale trainer Max (Jan Decleir), naar de top. Stan’s onrustige
karakter botst echter al snel met de stoute mannen van de corrupte
bokswereld. Zo wordt hij steeds meer gemanipuleerd door het
malafide duo Kets (Frank Vercruyssen) en de naar Cuba uitgeweken
Platon (Josse De Pauw). Van zijn familie moet hij niet veel hulp
verwachten want zijn broer (Koen De Bouw) is een corrupte bookmaker
met gokschulden en zijn brave pa (Carry ‘Oscar!’ Goossens) zit
liever bij zijn favoriete hoer dan bij zijn eigen vrouw. De
getormenteerde Stan raakt steeds dieper verwikkeld in de
wanpraktijken van de maffia en zal uiteindelijk keuzes moeten maken
die veel verder reiken dan een strijd om de wereldtitel. En dan
mogen nu de pathetische violen van jetje geven…
Het had wel iets kunnen geven, een boksepos met wat
strijdvaardige couleur flamande. Zeker als je ziet wat
voor gereputeerd Vlaams talent er voor en achter de camera stond.
Regisseur Guido Henderickx van het toch wel straffe ‘Moeder, Waarom
Leven Wij?’, scenarist Marc Didden van het onderschatte ‘Brussels
by Night’ en dan nog Frank van Passel (regisseur van melancholische
pareltjes ‘Terug Naar Oosterdonk’ en ‘Manneken Pis’) op de
producerlijst. En dan krijg je zo’n slappe en onsamenhangende
bedoening voorgeschoteld. Een project dat alle ingrediënten in huis
had om een fameuze uppercut uit te delen, maar zichzelf constant
knock-out slaat met kige dialogen (Ik lieg altijd!
brult Platon alsof hij staat te solliciteren voor de rol van
slechterik in een Jommeke-film), bordkartonnen personages,
bouwvallige decors (moesten ze daarvoor naar Cuba trekken, om wat
scènes te filmen in versleten lobby’s en hotelkamers?) en een met
melo-cheese overgoten verhaal dat spastisch heen en weer
staat te springen als een net onthoofde kip. Waar ging het fout? Op
het moment dat iemand besliste om uit het vijf uur durende verhaal
drie uur weg te knippen en de restanten van het kadaver in de
cinema te storten.
Hoe je ‘Koning van de Wereld’ ook moet zien (een lange trailer
voor de serie, een ‘best of’ van de serie of gewoon een bundeling
van cruciale scènes uit de serie), als film werkt het gewoonweg
niet. En wat de makers ook mogen beweren, dat heeft helemaal niks
te maken met het feit dat we ‘weten’ dat er een langere versie van
het verhaal bestaat. Op twee uur tijd heb ik een uitgebreide
collage aan losstaande scènes gezien die zelden samenhang met
elkaar vinden. We mogen potverdikke van geluk spreken dat ‘Koning
van de Wereld’ een oubollige en klassieke verhaallijn heeft dat met
de meest aftandse clichés aan elkaar hangt, anders zou het nog
minder steek houden. Henderickx en co. pikken zowat alles uit
betere boksdrama’s zoals ‘Rocky’ (hoor Stan in opgefokte
Stallone-modus Aloïs! schreeuwen nadat hij een partij
heeft gewonnen) en ‘Raging Bull’ (de futloze
boksscènes werden in zwart-wit gedraaid in een poging om een
authentieke jaren vijftig-sfeer te evoceren), maar weten nergens
potentieel interessante personages tot leven te wekken of logica in
de plottuimelingen te injecteren (de deus ex machina’s vallen
‘Magnolia’-gewijs
als kikkers uit de hemel).
En op die manier krijg je een frusterend knoeiboeltje dat zich
geen reet aantrekt van de vele montagekemels en het komen en gaan
van al dan niet belangrijke nevenpersonages. Neem nu de rol van
Natali Broods (ik weet zelfs niet meer wat haar naam is, zo
relevant is ze). Dat ze een potsierlijke parodie lijkt te zijn van
een verleidelijke femme fatale wil ik nog even vergeten,
maar dat haar personage, toch niet onbelangrijk voor de motivaties
van hoofdfiguur Stan, een dik kwartier na haar introductie volledig
verdwijnt, getuigt van bijzonder weinig inzicht in het narratief
verloop van dit ‘epos’. Op dat moment kreeg ik het donkerbruine
vermoeden dat er misschien wel een stel ontsnapte bonobo’s
verantwoordelijk zijn voor het verontrustende montageresultaat.
Toen ik Benny Claessens (jaja, broer Benny uit ‘Het Geslacht De
Pauw’) Kuust naa m’n kloten! hoorde poneren nadat Damiaan
De Schrijver zijn gitaartje naar de vernieling sloeg, was ik alvast
zeker dat het scenario niet van normale mensenhanden afkomstig kon
zijn.
Niet dat het veel zoden aan de dijk brengt, maar hier en daar
krijg je toch het idee dat het veel meer had kunnen zijn (iets wat
de tv-serie nog kan bevestigen). Zijn boksscènes missen dan wel
punch, maar voor de rest haalt Henderickx toch wel een paar mooie
plaatjes uit zijn camera. Verteller Carry Goossens op zijn
telefoonpalen straalt iets poëtisch uit en het gebruik van lage
camerastandpunten geeft sporadisch dat noir-element waar de film zo
naar snakt. En dan zijn er nog de acteurs, die hier en daar wat
meubels redden. Decleir, onze ‘grote vis in het kleine vijvertje’,
staat toch maar weer heerlijk charismatisch te wezen met het,
betwistbaar, meest uitgewerkte personage. En ook De Bouw slaagt
erin om met zijn karakterkop enige geloofwaardigheid te geven aan
zijn verwaarloosde personage. Vercruyssen en De Pauw zijn
plezierig, maar dan eerder op de manier dat Borat plezierig is, als
eendimensionele karikaturen die er geregeld eens goed óver mogen
gaan. En Kevin Janssens… tjah, niet dat hij slecht is, maar voor
dit soort rollen moet je toch iets meer ervaring en maturiteit
hebben, en dat heeft hij voorlopig nog niet. Meer een Vlaamse Josh
Hartnett dan een Vlaamse Brad Pitt, met andere woorden.
Ergens halverweg de film horen we Jan Decleir zeggen:
boksen, dat is comme l’amour, dat zit tussen de oren.
Alleen jammer dat ‘Koning van de Wereld’ meer stront dan liefde
tussen de oren heeft zitten. Begin maar tot tien te tellen…