Met zo’n titel had het weer een van hun industrial-meets-dance-meets-rock uitspattingen kunnen zijn, maar neen. Dan is eerste single "Country Girl" titelgewijs een betere richtingaanwijzer: op deze negende plaat maakt Primal Scream opnieuw een overbodige uitstap richting de bluesclichés van Stonesville.
Nu heeft Primal Scream die dualiteit altijd al in zich gehad. Begonnen als doorsnee rockgroepje, vonden ze begin jaren negentig aansluiting bij de hele Baggy-sound. Onder invloed van een remix van Andrew Weatherall (van Sabres Of Paradise) omarmden ze de lijzige beats van de Madchestergeneratie, en met "Loaded" werd Ibiza de natuurlijke habitat van hun muziek.
Dan toch één geweldige plaat lang, Screamadelica. Want toen opvolger Give Out, But Don’t Give Up het winkelrek in- en vervolgens weer uitvloog, bleek het gezelschap al die prettige beats achter zich gelaten te hebben voor een stap richting stompende, bluesy rock die meer dan één plaat van The Rolling Stones als blauwdruk had gebruikt. Frontman Bobby Gillespie kon zijn Mick Jaggertrekjes naar hartelust botvieren.
En toen was het opnieuw tijd voor een koerswijziging. In 1997 werd Vanishing Point uitgebracht en bleek geluidstovenaar Kevin Shields (van My Bloody Valentine) zich live bij de groep te voegen. Gevolg: het geluid van The Scream bestond plots uit echo’s van vuile triphop, big beat, house en dub, die door de mangel werden gehaald en in een vettig rocksausje werden gedoopt. Dat werd geperfectioneerd tot een erg eigen en modern geluid op XTRMNTR en het al iets mindere Evil Heat.
So here we are: na acht platen vindt de groep het opnieuw tijd voor een volte-face. Dus krijgen we met Riot City Blues een terugkeer naar de Stones-fixatie van Give Out…. Het blijft herkenbare Primal Scream maar de inkleuring van de songs is erg klassiek, met niet alleen herinneringen aan The Stones, maar net zo goed aan Led Zeppelin. Luister maar naar die mandoline in opener "Country Girl".
Het is niet de laatste keer dat de jaren zeventig en de Verenigde Staten u bij het beluisteren van Riot City Blues voor de geest zullen springen. Gillespie zingt zelfs met volle overtuiging "What can a poppa do?", wat belachelijk on-Brits overkomt voor een band die eigenlijk uit Schotland komt.
Ook "Nitty Gritty" doet zo Southern aan dat ons spontaan de baarden van Kings Of Leon of — sta ons bij — ZZ Top voor de geest komen. Dit is best aanstekelijk, en alvast beter dan de banale boogie van "99th Floor", maar het is duizend keren eerder gedaan. En vaak beter. Boeiender is "Little Death", dat nog een repetitieve dronende groove heeft die voor één keer nog doet denken aan de Scream van de afgelopen tien jaar.
Rest nog wat trivia te vermelden. "Suicide Sally & Johnny Guitar" (swingend) zou over het dolle duo Kate Moss & Pete Doherty gaan, en voor "When The Bomb Drops" (beetje banaal) mocht Will Seargant (sic) van Echo & The Bunnymen nog eens uitrukken. Her en der strooit ook Alisson Mosshart van The Kills een extra stembandje rond. Bemerk ook hoe "Dolls (Sweet Rock And Roll)" wel het kleine broertje lijkt van "Rocks" van op Give Out…: dit is niet alleen in historisch opzicht een herhalingsoefening, ook voor Primal Scream is het een al eerder gepasseerd station.
Zes jaar nadat ze met XTRMNTR een van die platen maakten die het komende millennium auditief wisten te vatten, keert Primal Scream een goeie veertig jaar terug in de tijd. De zin ervan ontgaat ons. In 1970 was Riot City Blues een swingend en hip werkstuk geworden, nu is het vooral een oninteressante oefening in de perfecte pastiche. De lat mag hoger liggen dan dat.