In november stortte Bettye LaVette haar hart uit in de Club, en gisteren mocht ze dat nog eens overdoen, maar dan wel in een goedgevulde AB-Box. De promotiemachine en Radio 1 hebben hun werk gedaan en ervoor gezorgd dat de soul-veterane het voorbije jaar meer succes kende dan in de vijfenveertig jaar ervoor. Het is nooit te laat.
Het verhaal van LaVette schreeuwt om een biopic. Als tiener in de vroege jaren zestig nam ze enkele opgemerkte singles op, maar haar carrière zou nooit echt van de grond komen. Label na label toonde interesse, maar het enige dat het opleverde was een weekendfilmscenario: teleurstellingen, flops, gemiste kansen en vergeten pareltjes. Rond de eeuwwisseling werd dit rechtgezet: LaVette werd opgepikt door enkele soulkenners, verscheen plots terug op de radar en kreeg alsnog de kans albums op te nemen waar ze zelf achter stond. A Woman Like Me (2003) betekende een doorbraak (het won een prestigieuze W.C. Handy Award), maar het album dat ze voorbestemd was om te maken verscheen pas in 2005. Met de hulp van producer Joe Henry, die ook al de carrière van legende Solomon Burke een hoognodige injectie had gegeven, bracht ze I’ve Got My Own Hell To Raise uit.
Na een korte instrumentale intro in onvervalste soul revue-traditie, kwam LaVette het podium op geschreden om een klein anderhalf uur haar voornaamste troeven uit te spelen: onversneden emotie en een stem als een wervelwind. Die stem is zowel een pro als een contra, nét omdat ze wordt gelijkgeschakeld aan emotie en niets te maken heeft met de vocale gymnastiek van de netjes binnen de lijnen kleurende souldiva’s die hun opwachting maken aan het R&B/soulfirmament. Bij deze dame krijg je de littekens erbij. Meer nog: je mag zelfs proeven van de etterende wonden. Met zin voor drama –- én de daarbij horende gelaatsuitdrukkingen –- zingt, kreunt, fluistert en schreeuwt LaVette het uit. Ze heeft wat weg van een Tina Turner met een infectie van de luchtwegen, maar beheerst haar stem perfect. Het is niet de technische gladheid die het geluid bepaalt, maar de gebroken randjes en een unieke frasering, die haar in een traditie van grote stemmen als Aretha Franklin en Billie Holiday plaatsen.
Ondanks de grotere opkomst werd niet enkel geput uit het recente album. "He Made A Woman Out Of Me" (inderdaad seksueel geladen) en "Your Time To Cry" ("A song written by Joe Simon… but I sing it better") waren de ideale opwarmers. De nieuwe nummers erna werden wel op herkenningsapplaus onthaald: "Joy" van Lucinda Williams kreeg een withete funkbehandeling en "Little Sparrow" van Dolly Parton (jawel) werd een lap koortsig exorcisme. Het is geen verrassing dat het laatste album enkel songs van vrouwelijke songschrijvers bevat, omdat LaVette altijd al dat perspectief hanteerde en het haar ruimte laat voor alle daarmee verbonden aspecten, die dan ook aan bod kwamen: onvoorwaardelijke trouw ("My Man", haar eerste single uit 1962), berusting ("You’ll Never Change"), maar ook een opgestoken middelvinger (een bluesy "It Serves Him Right").
Aanvankelijk leek ze wat (te) hees, maar naar het einde van het concert stond er geen maat meer op en was er geen mens te vinden die niet stil werd van de bloedrauwe emotie die ontketend werd. "Close As I’ll Get to Heaven" was een majestueus hoogtepunt, maar het beste werd bewaard voor het einde, met een donker "Sleep To Dream" en een fenomenaal "I Do Not Want What I Haven’t Got". Eén vrouw, één stem, en een verbijsterende intensiteit. Het herinnerde je er even aan dat soul eigenlijk geen bal te maken heeft met een indrukwekkend stembereik, kontengedraai en platte productie. De old school-aanpak dus, maar die wérkte. Het publiek zag een vrouw die met gedisciplineerde focus en verzengende passie kwam opeisen waar ze recht op heeft. De troonpretendenten staan ongetwijfeld te trappelen, maar LaVette liet er geen twijfel over bestaan wie de huidige Queen of Soul is.