Na Tidal en When The Pawn…, beiden verplichte aanschaf voor elke rechtschapen muziekliefhebber, werd het zo stil rond Fiona Apple dat we haar bijna vergeten waren. De nieuwste ruiker giftig mooie liedjes kreeg Extraordinary Machine als naam, en draagt naast een hele geschiedenis ook een kleine schatkamer aan muziek mee.
Nochtans hoorde Fiona Apple bij de verleidelijke maar te beduchten bosnimfen zoals Sam Brown en Tori Amos die in de late jaren ’90 wel eens onze aandacht vasthielden. Van Brown hoorden we sindsdien nagenoeg niks, en tante Tori gaat tegenwoordig wel eens vaker buitenmaats ondersteboven op haar platenwerk. Aan complexe Fiona dus om, na de Britneys, en te midden van hordes Mariah Carey-wannabees, het vrouwendom te redden van de ondergang der banalisering.
Een mens zal het dan altijd zien dat een of andere patriarchale schurkenstructuur het goed geluk in de weg staat. Zo ging dat voor de kleine zeemeermin, voor koningin Fabiola, voor George Michael, en voor Fiona met haar nieuwe plaat was het niet anders: de opnames met vaste producer Jon Brion waren nagenoeg klaar in 2003, maar werden in hetzelfde jaar afgekeurd door Sony Music wegens ’niet hitgevoelig’. Na maanden van bittere discussies en vertwijfeling werd Extraordinary Machine heropgenomen met Mike Elizondo (wél hitgevoelig en een der brothas van den Dré, Dr. Dre ) in de stoel, en hupsa: eind 2005 stond daar dus ineens in de rekken een nieuw vergiftigd geschenk van Fiona Apple, en dat is vooral voor de luisteraars een goede zaak gebleken.
Van de originele opnames met Brion blijven op Extraordinary Machine enkel nog de openende titeltrack en het afrondende walsje "Waltz (Better Than Fine)" over, en beide tracks horen in die gedaante dan ook bij het meest verfijnde dat we in jaar en dag op een popplaat te genieten kregen. Het contrast tussen het uit de candy shop afkomstige geluid van de rest van het album en het feeërieke oude jazzgeluid op deze twee Jon Brion-tracks, gelardeerd met fantasiearrangementen van speelse strijkers en springende blazers die uit klassieke Disney instrumentals lijken te komen, is dan ook niet gering.
Dat neemt echter niet weg dat er strikt genomen op Extraordinary Machine tussen de nummers Ă©Ă©n en twaalf nog meer dan genoeg lekkers te rapen valt, want — toegegeven — Mike Elizondo maakt er op zijn manier ook wat moois van. Hoewel er, in vergelijking met de koekjes die Brion bakte, allerlei lelijkheid tegen de basbeladen productie met soms wat tĂ© plompe piano- en Wurlitzertonen in te brengen is, getuigen de aanwezige nummers van ongehoorde souplesse en van een torenhoge kwaliteit die niet het minste hikje vertoont.
Fabelachtig schoon is bijvoorbeeld gifspuwertje "Get Him Back", het opwippende "Window", en bovenal beest-met-honderd-weerhaakjes en absolute parel van Extraordinary Machine: "Oh Sailor", ons popnummer-with-a-vengeance van 2005. Jon Brion zelf zal zich waarschijnlijk nog het meest kunnen vinden in wat Apple samen met Elizondo van "Oh Well" gemaakt heeft: de veelkleurige orkestratie krijgt een tint van de grootse speelsheid die ook in "Extraordinary Machine" te vinden is. Een heel stuk bedeesder is dan weer "Red Red Red."
Eigenlijk doet Fiona Apple met Extraordinary Machine wat Neil Young nooit gekund heeft: ondanks zware onenigheid met de platenmaatschappij tóch een ijzersterk album op de schappen kletsen. Misschien is dat wel de grootste middelvinger die mevrouw Appel op dat moment kon geven, want wie déze Extraordinary Machine in huis heeft, vraagt zich ongetwijfeld af wat voor iets moois Jon Brion in zijn archief heeft steken. Voor ons mogen ze er allebéi zijn, die Buitengewone Machienen: alleen spijtig dat Sony de ene (vooralsnog) nog achter de hand houdt. Dat verdomde patriarchaat ook weer.