Het is oud nieuws, maar alle dagen begint en eindigt het obligate journaal ermee: de wereld staat in brand. Oorlogen, socio-economische verarming, toenemende ongelijkheid, en niet in het minst ecologische rampspoed: de werkelijkheid lijkt nauwelijks voer om hoop uit te putten. Toch onderzoekt Philipp Blom in zijn recentste essay de hoedanigheid van hoop. Kunnen we, mogen we, moeten we nog hopen?
Historicus, denker en romancier Philipp Blom heeft er een fascinerend parcours opzitten. Zijn carrière als publicist neemt ruim drie decennia terug een aanvang, doch het duurt tot The vertigo years (2008) vooraleer de man internationaal echt furore maakt. Dat boek vormt een uitnodiging om het begin van de 20ste eeuw niet te bekijken in het licht van de catastrofe waarin de nadagen ervan zouden uitmonden. De toon is gezet voor een oeuvre dat andere accenten legt dan de klassieke geschiedkundige praktijk voorschrijft: uit de feiten destilleert Blom een nieuwe kijk op het verleden, en van daaruit ook op het heden.
Het hier en nu is nooit veraf geweest in zijn publicaties, ook niet in A wicked company (2010) en Fracture (2014), respectievelijk studies over de Verlichting en over het interbellum. Nadien begint de in Hamburg geboren denker in het Duits te schrijven, en krijgt het klimaat een prominente plaats binnen zijn werk. Een mond vol is het intrigerende historisch portret Die Welt aus den Angeln: Eine Geschichte der Kleinen Eiszeit von 1570 bis 1700 sowie der Entstehung der modernen Welt, Verbunden mit einigen Überlegungen zum Klima der Gegenwart (2017). Die titel vat Bloms filosofische praktijk eigenlijk perfect samen: vanuit specifieke casuïstiek plaatst hij het allicht meest prominente maatschappelijke probleem van het huidige tijdsgewricht voor het voetlicht. Sindsdien komt de verhouding mens/cultuur versus natuur in zijn oeuvre in toenemende mate centraal te staan, waarvan publicaties als Was auf dem Spiel Steht (2017) en Die Unterwerfung: Anfang und Ende der Menschlichen Herrschaft über die Natur (2022) karakteristieke voorbeelden zijn.
Niet te versmaden is evenwel het intrigerende essay Das Große Welttheater: Von der Macht der Vorstellungskraft in Zeiten des Umbruchs (2020), waar Blom voor de Nederlandse vertaling nog een nawoord over de corona-epidemie aan toevoegde. De schrijver vertrekt voor deze denkoefening vanuit de vraag: hoe kan een zo welvarend tijdperk als het huidige zoveel politieke instabiliteit met zich meebrengen? Bestaat er een link tussen beide, of meer nog: is precies de welvaart verantwoordelijk voor de crisis? Bloms antwoord mag dan glashelder zijn, pedant of dogmatisch wordt zijn denken nooit. Ook niet in Hoffnung (2024), zijn vorig jaar verschenen onderzoek naar hoop. Kunnen we, geconfronteerd met een klimaatcatastrofe waarvan de gevolgen jaar na jaar duidelijker worden, nog hoopvol zijn, wetende dat enkele van de de grootste politieke leiders wereldwijd eerder tegen dan voor het klimaat ageren?
Blom verpakt zijn boek als een reeks brieven, gericht aan iemand van pakweg twee generaties jonger. Iemand die het leven nog voor zich heeft, en die dus een kapstok zoekt om een toekomst aan op te hangen. Hoewel de insteek van een correspondentie wat kunstmatig aandoet, laat ze toe dat Blom onverwacht persoonlijk wordt. Zo schrijft hij over zijn diagnose van een kwaadaardige huidkanker, waarbij de dokters hem 97% kans gaven om binnen afzienbare tijd te overlijden. Zijn ziekte bleek evenwel niet uitgezaaid, maar uit de periode van wanhoop waarin Blom dacht een gewisse dood tegemoet te treden, destilleert hij het negatief van wat een mens nodig heeft om waarlijk te kunnen leven. Hoop kan er pas zijn, zo betoogt Blom, als de zinloosheid van de existentialisten wordt beantwoord met een vanuit intrinsiek engagement gemotiveerd groter verhaal. Bij voorkeur geen religie of omvattende levensbeschouwing – daarvoor, zo weet de historicus, is al te veel bloed vergoten – maar eerder een verhaal, een overtuiging die in sociale verbondenheid richting en zin geeft aan het leven. Een oriëntatie van de geest, om het met Vaclav Havel te zeggen.
Blom neemt in totaal zo’n 165 bladzijden de tijd om zijn visie uiteen te zetten. Wereldschokkend is die niet, maar wel vanuit een persoonlijke overtuiging op schrift gesteld, en passioneel gemotiveerd vanuit ideeën van collegae met wie de schrijver zich verwant voelt. Lijkt Hoop – Over een verstandige verhouding tot de wereld in eerste instantie een redelijk traditioneel betoog om “tegen beter weten in” toch de tijdelijkheid van het aardse leven in het perspectief van de eeuwigheidswaarde van bepaalde morele principes te zien, dan injecteert Blom gaandeweg meer en meer anekdotische en gevoelsmatige argumenten, om finaal te landen bij een krachtige en aangrijpende ode aan het optimisme van de wil, in een citaat van Antonio Gramsci. De resultante is een eens te meer inspirerend en virtuoos geschreven betoog, waarmee Blom het maatschappelijk denken rond crisis en klimaat nog maar eens vanuit een atypische invalshoek verrijkt.