Voortbouwend op het succes van ettelijke andere generische actiefilms (een reeks producties die aanvang nam nadat de originele Taken een enorme hit werd) blijft Luc Besson zich toeleggen op het produceren van totaal verwaarloosbare thrillers. Ditmaal ging hij in zee met de Amerikaans-Taiwanese regisseur George Huang die ooit in een ver verleden nog het redelijk bekijkbare Swimming with Sharks afleverde.
De films die Besson produceert, passen allemaal binnen hetzelfde stramien: je neemt een nietszeggend actieverhaaltje (niks mis mee, talloze sterke films doen dat) en steekt het in handen van iemand die de huisstijl van Bessons Europacorp productiehuis perfect volgt en dus de prent opvult met op de montagetafel kapotgesneden scènes. Dat ook Huang zich daar netjes aan houdt is al duidelijk van in de eerste minuten van Weekend in Taipei: een generiek die aanvoelt als een videoclip die versneld wordt afgespeeld, een ritje met een Ferrari dat op belachelijke wijze ook nog ode probeert te brengen aan Audrey Hepburn in Breakfast at Tiffany’s en een volslagen incompetente vechtscène in een Chinees restaurant op de tonen van godbetert Ring of Fire van Johnny Cash.
Wanneer we niet zitten te kijken naar oersaaie en slechte actiemomenten, krijgen we zo mogelijk nog vervelender scènes waarin een voormalig koppel – zij een drugskoerier, hij een agent die verliefd werd op zijn verdachte – na jaren herenigd wordt tijdens het proberen klissen van een grote onderwereldfiguur (Sung Kang uit de Fast & Furious franchise). Dat terwijl het zoontje waar niemand van afwist, erachter komt dat niet alleen zijn vader niet dood is, maar zijn moeder niet meteen het winkelgrage muurbloempje is waarvoor ze zich altijd uitgaf. Moeilijk te zeggen wat erger is aan dat narratief: de fletse romantiek of de tenenkrullend slechte pogingen tot humor die uiteraard vooral teren op de verbouwereerde observaties van het kind. Of toch, dat die laatste besloten had zijn maffia-stiefvader ten val te proberen brengen door geheime informatie aan de politie door te spelen, enkel en alleen om het lot van de dolfijnen, is misschien wel de enige (ongewild) grappige insteek in de hele film. Blijkbaar wil ook dit hersenloze entertainment per se iets door te strot van de kijker rammen en dus worden we er te pas en te onpas aan herinnerd dat het allemaal het ecologische hart op de juiste plaats heeft (enfin, en ook het hart voor het juiste product placement dan toch).
Je kan zeggen dat dat allemaal niet zo erg is en dat puur derivatieve ontspanning ook moet kunnen, en dat is ongetwijfeld waar. Alleen is Weekend in Taipei zo’n visueel gedrocht en zo’n opeenstapeling van belachelijk slecht geregisseerde sequensen, dat die vlieger echt niet opgaat. Dit is schabouwelijke onzin die ook nog eens absolute onkunde demonstreert inzake zelfs maar de meest basale finesse wanneer het aankomt op het ensceneren van beelden.