Het is oktober, het regent, de festivalzomer is slechts een vage herinnering. Gelukkig is daar Left Of The Dial, het sympathiekste aller ontdekkingsfestivals, om de winterdepressie nog even op afstand te houden. Reden genoeg dus om door Rotterdam te crossen, slechts zelden gehinderd door de terugtraprem, en zo de toekomst van de gitaarmuziek (en een verdwaalde knoppendraaier) te aanschouwen.
Een ontketende Pythia
Dienstmededeling: het is langzamerhand gedaan met postpunk. Recent nog verzuchtte Zac Lawrence van Deadletter, stiekeme headliner op deze driedaagse waar iedereen in principe gelijk is, in een interview dat hij stilaan moe wordt van de eeuwige postpunkverwijzingen. Lees: iedereen voelt aan zijn water dat de hype voorbij is. Heel wat andere bandjes op Left Of The Dial toonden dan ook terecht dat er vaak spannender dingen gebeuren als je de praatzang en staccatogitaartjes achterwege laat, maar toch was de postpunk nog altijd niet van de lucht.
Vallen daarbij akelig snel en hard door de mand: Naked Lungs, wat zonder wikken of wegen ligt aan frontman Tom Brady die er niet in slaagt de harde noise van de groep van een geloofwaardig gezicht te voorzien. Dat is afgaand op debuut Doomscroll verdomd zonde, want waar songs als “Relentless” en “River (Down)” op plaat vlotjes de lessen van Gilla Band ademen, wringt alles hier, hort en stokt het dat het geen naam heeft. De mayonaise schift op dramatische wijze. Ligt dat aan de grungy look van Brady die je het gevoel geeft dat je hem in de nineties minstens vijf keer hebt zien optreden? Of eerder in hoe hij ongemakkelijk de hoeken van het podium opzoekt? Het punt blijft: het werkte donderdag niet. Het klonk als getelefoneerde uitbarstingen, als noise-om-de-noise. Het is pas in de razende setsluiter “Database” – hondsdolle Nine Inch Nails waar we oprecht wat bang van worden – dat we eindelijk wat urgentie voelen. Het is laat, het is weinig, maar we blijven hopen op een glimp van een belofte voor een mogelijk beter optreden.
Chalk blijft ook al zo’n twijfelgeval. Er zijn momenten dat de brute aanslag van het Noord-Ierse trio lekker zwaar voelt. Dan beukt de stomende maar donkere danspunk recht in de onderbuik. Andere keren kun je je nog altijd niet van de indruk ontdoen dat je naar een bende poseurs aan het kijken bent, die weinig bijzonders te melden hebben. En trage nummers, die gaan hen al helemaal niet af. Maar dan is er “Asking”, en hang je toch weer aan de lippen van Ross Cullen. Zullen we deze Belfastenaren dus nog maar wat tijd geven? Left Of The Dial is er immers altijd wel vroeg bij. Hier staan bandjes die nog maar een handjevol concerten achter de rug hebben of waarvan hooguit twee songs op Spotify staan, maar die altijd de belofte van iets nieuws, iets góeds in zich dragen. En dat setlist.fm dan niet altijd mee is? Dat hoort erbij.
Bezoekers die hier vorig jaar al waren – en eigenlijk iedereen die wel eens een fris Brits bandje gaat bekijken – weten waar je terechtkan voor de beste moshpit van de dag. Bij de jonge honden van Deadletter is het immers keer op keer prijs, en het is afwachten wat het eerst door de lucht zal vliegen: het T-shirt van frontman Zac Lawrence, de pintjes of toch een gemotiveerde crowdsurfer. “The Snitching Hour” mag nog ietwat misleidend openen, leunend op een vlot baslijntje en de sax van Poppy Richler, tot dat “love thy neighbour”-refrein grootser en grootser wordt en een stampvol Perron in een zweterige slazwierder verandert. Lawrence, volksmenner par excellence, heeft wel meer van die zinnetjes op zak die het vuur zonder genade aan de lont steken: het “it burns, it burns, it burns” van “Hero” wordt gepassioneerd meegebruld, “Fit For Work” heeft aan zijn droog gedeclameerde titel genoeg om een verpletterende vleeshoop op gang te brengen, voortgestuwd door een woest toeterende Richler, en “there’s something in the air / there’s a storm coming” uit “Zeitgeist” doet precies wat het belooft.
Sorry, beste Zac, het is nog steeds postpunk, maar er zit ook zoveel meer in: een nieuw nummer dat blijkbaar “DEUS” heet is jazzier en slepender dan alles wat we al van hen hoorden, wat de ontlading des te groter maakt als alles dan toch op nerveuze wijze losbarst. We zijn exact een jaar na de eerste passage van Deadletter op dit festival en met een nietsontziende veroveringsdrang werkte de band zich hier alvast op tot onuitgesproken headliner. Geen enkele band trok dit weekend zoveel volk en geen enkele band verdient nog veel meer daarvan. In de verte lonkt alvast de Lotto Arena.
Anderhalve kilometer verder heeft Whispering Sons in de Arminiuskerk ondertussen zijn tweede set van het festival gespeeld en dat is een specialleke. Vandaag geen “Heat”, immers, noch “Got A Light”. Hier wordt het materiaal van de nieuwe, nog naamloze derde plaat voorgesteld. Toch een extraatje: die a-capellaversie van “Alone” tijdens de soundcheck is op zich het te vroeg zijn waard. Ondertussen blijkt nieuwe single “The Talker” een ietwat valse voorzet voor dat volgend jaar te verschijnen album. Ja, Fenne Kuppens praat wat meer dan dat ze zingt – Dry Cleaningstyle – maar verder blijken zowel “Standstill” als “Dragging” nog steeds very Whispering Sons. Hoogstens is de doemknop een paar streepjes lager gezet dan in het zeldzaam oudje “Hollow” dat halverwege mag passeren. Waarna “Poor Girl” wel erg ingetogen begint tot Kuppens halverwege losbarst als een ontketende Pythia; hel en verdoemenis predikend. En dat is bemoedigend; het ziet er niet naar uit dat we ons moeten voorbereiden op een volstrekte volte-face.
Overstemde bliepjes
“Ik noem ons tegenwoordig geen postpunkband, maar een rockband, dat geeft meer vrijheid”, liet The Murder Capital-opperhoofd James McGovern begin dit jaar optekenen en het ziet er naar uit dat veel generatiegenoten zijn les ter harte hebben genomen. We horen dit jaar meer variaties op rock dan op de vorige Left Of The Dial-editie, toen alles in een badje Fall-gitaren leek gevallen.
Dim Imagery schijnt aanvankelijk nog in dat oude vakje te passen, clichématig hoekig en schatplichtig aan Yard Act, maar frontman Matt verrast door gaandeweg steeds wilder zijn duivels te ontbinden, met ogen die uitpuilen en een lijf dat onbeheersbaar heen en weer lijkt te slingeren. Je blijft kijken en “Fishing In An Empty Stream” is de beloning die deze set helemaal boven de middelmaat uittilt: een heerlijk gitaartje dat steeds nijdiger tekeergaat, trekt de boel vooruit en het nummer wordt alsmaar donkerder, om te eindigen als furieuze punk, haperend als een kapotte plaat die maar blijft doorgaan. Geen enkele andere song haalt datzelfde niveau, maar dit maakte op zijn minst nieuwsgierig naar meer.
Nog meer punk, van de Amerikaanse soort: Noah Alves van Middleman mag dan wel in een Lou Reed-shirt opdagen, dit Londense bandje leunt dichter aan bij The Replacements dan bij The Velvet Underground – op een festival dat zich naar een nummer van die eersten genoemd heeft, heb je dan al een streepje voor. Het past ook wel bij dit zaaltje, dat verstopt ligt achter Poing, een arcadehal waar de eighties nooit voorbij zijn gegaan. Het Wipers-achtige rammen van “Entropy” en de hardcore van “Turn Away” overstemmen moeiteloos de bliepjes en 8bit-soundtracks van de machines, en ook “Train Man” hamert zonder omzien, om dan toch even een hartverscheurende gitaarsolo te laten passeren en het tempo nog wat verder op te drijven. Ruw, maar met een wild kloppend hart, zo hebben wij onze bandjes graag.
Dat is ook het minste dat je kan zeggen van University – lekker ongoogelbare bandnaam – dat hardcore, emo en punk verzoent in waarschijnlijk het meest hyperkinetische optreden van dit weekend. De band heeft een bivakmutsdragende KFC-koerier meegebracht, die de songs door middel van bordjes aankondigt en tussendoor wat op zijn Xbox speelt. Vooral dat eerste maakt recensenten gelukkig, want hoe hadden wij anders de titel “Notre Dame Made Out Of Flesh” (jawel) kunnen vermoeden bij emotioneel overschreeuwde noodkreten als “I don’t wanna be my dad / or anybody from the past”, of “History Of Iron Maiden” (part one én two) op de twee moddervette hardcore-afsluiters kunnen plakken? Hoe de frontman-gitarist de ziel uit zijn lijf krijst in “Massive Top Tattoo” zal vermoedelijk geen spek naar ieders bek zijn, maar de razendsnelle riffs en donderende drums van University zijn compleet onweerstaanbaar.
“So many mullets in a room I can barely even breathe”, bijt Stanley Powell van Cowboyy ons toe in hipsterhok Worm, alvorens het verwijt een Black Midi-rip-off te zijn eventjes te pareren. Veel letterlijker dan “Algorithmic” wordt de postpunkafrekening dit weekend niet meer, en om zijn argumenten extra kracht bij te zetten, lanceert Powell een gitaarsolo die nog het meest op protserige progrock lijkt. Neen, daar zaten wij ook niet per se op te wachten, maar in de eerste, alle kanten uit schietende helft van de set, werkt het wonderwel. Powell steekt niet onder stoelen of banken dat hij van opschepperig gitaargefriemel houdt, al gebruikt hij vingervlugge mathrocksongs als “Tennis” of het Black Country New Road-achtige “Gmaps” om het publiek daar niet al te bruut mee te overvallen. Helaas verdwijnt Cowboyy verder en verder in hun eigen noodelende wormhole, waardoor je stiekem toch weer gaat verlangen naar rechttoe-rechtaan rocken.
Enter Bad Nerves, ondertussen oudgedienden van deze lichting aanstormende bandjes – ze waren zelfs prepandemie al op Eurosonic te zien! – en meesters van de klassieke boenketekkeboenk-punk. Terwijl zijn bandgenoten het Ramonesrecord van snelst gespeelde riffs proberen te breken raast frontman Bobby Nerves (yup.) met zijn snerpende stem door heerlijk aanstekelijke bubbelgumrefreinen als dat van “Terminal Boy” of “Radio Punk”. Hun set in de grote Perronzaal voelde donderdag dan ook als een triomfantelijke bekroning, een homecoming die de groep eindelijk de doorbraak moet bezorgen. Wanneer prijsbeest “Can’t Be Mine” wordt gelost, en de moshpit demonische intensiteit bereikt, vraag je je af: was Bad Nerves vier jaar geleden gewoon te vroeg voor de mensheid?
Muisstille kopstoot
Natuurlijk zijn er moedige enkelingen die tegen de stroom in roeien. Die geloven dat een gitaar en een song genoeg zijn om de wereld te veroveren. Soms hebben ze zelfs gelijk. A.S. Fanning – Ierland alweer represent, hoi! – is halverwege zijn set wanneer we de Paradijskerk binnenvallen, maar hallelujah nog aan toe: wat is zijn cover van “The Winner Takes It All” de moeite waard. En dat hij zijn eigen prijsbeest “Carmelita” of al gespeeld heeft of alweer terzijde heeft geschoven maakt niet uit: wat we nog krijgen is ronduit indrukwekkend. We plukken uit onze nota’s woorden als “bijzondere bariton”, maar ook “songs die goed naar de Nick Cave van Push The Sky Away hebben geluisterd” en daarbij schreven we nog: “Mushroom Cloud”. Een revelatie.
Andere kerk, nog een songwriter, of dat dachten we toch: Eli Winter komt de Waalse Kerk binnen met niet meer dan een gitaar in handen, om die gitaar vervolgens veertig minuten lang niet te gebruiken. Winter is joods, en wil voor hij begint nog vertellen dat zijn gedachten uitgaan naar Gaza. Of we samen met hem stil willen zijn – en wie zou dat op dit moment niet willen? “It’s not what I expected to ask, of you and myself”, en dat zijn rabbi in Houston hem zou afmaken, meldt hij later nog. Wat volgt? Niets, behalve een verward publiek en deze vage notities in ons boekje: “minuten stilte, verwarring bij wie binnenkomt / het duurt zo lang? / mensen staan op, schijnmanoeuvre naar zijn gitaar, er gebeurt niks, letterlijk niks, en toch wil je weten hoe het afloopt / huilt hij? Is de geluidsman net in slaap gevallen? / ‘best show ever!’ roept iemand net buiten de deur / melodrama of krachtig statement? / de kerkklok luidt / muisstille kopstoot.”
Ondertussen ook niet bereid om snel nog weg te gaan: dreampop. En af te gaan op de set van Cruush wordt ook het werk van Slowdive nog gretig opgelikt door jonger volk. Dat dat in die treurig opgesplitste Worm een rotslecht geluid krijgt, helpt helaas niet om helemaal te overtuigen, maar je hoort dat het er ergens in zit. Opener “Lull” klinkt hopeloos rommelig, “Stick In The Mud” zou zelfs goed kunnen zijn, maar het blijft bij vermoedens. Zoals dat Amber Warren wel eens een erg goeie zangeres zou kunnen zijn, als we haar maar konden horen in deze soep.
Bleach Lab paart dat dreampop dan weer aan een americana-gevoel en heeft met Jenna Kyle een geweldige strot in huis. Moesten wij bij bepaalde trillingen aan Dolores O’Riordan denken? Goh, misschien. Sowieso heeft de Londense groep met die Johnny Marrgitaartjes van “Indigo” of in “I Could Be Your Safe Place” wel iets van de vroege Cranberries. Niet gek dus dat in “All Night” ook Hatchie, eveneens muzikaal geesteskind van die Ieren, voor de geest komt. En zo is het tegen afsluiter “Everything At Once” duidelijk: of u nu goeie herinneringen hebt aan “Zombie” of niet, Bleach Lab zou wel eens iets kunnen worden.
Het twee-snoepje van deze editie heet dan weer Girl Scout. Zelf noemen de Zweden hun gruizige maar zoete pop Bubblegrunge en dat is niet zo gelogen. Terwijl zangeres-gitariste Emma Jansson en bassiste Evelina Arvidsson Eklind hun stemmen rond elkaar krullen, geven gitarist Viktor Spasov en drummer Per Lindberg het geheel power. Dat “Mothers And Fathers” een ‘liefdeslied aan scheidingen is’, vertelt de frontvrouw, en je vermoedt dat vader en moeder Jansson het misschien ooit wel erg bont hebben gemaakt. “Bruises” volgt, ‘een power ballad zonder de oudemannenconnotaties’. En dan schiet Girl Scout toch te veel in rockmodus. “Monster” wordt al te schreeuwend afgewerkt en dat is jammer. Het is wat men in de tijd van The Smiths te ‘rockist’ noemde en schuwde als de pest. In onze wereld geldt één regel: The Smiths hadden altijd gelijk.
Neen, Morrissey, jij niet.
Wat is dit?
Soms, heel soms, zijn wij het op zo’n ontdekkingsfestival ook even helemaal kwijt. In vreemde uithoeken en kunstzinnige kelders stuit je immers op de rariteiten van dit festival: de bands die zich in geen enkel hokje laten stoppen, gezellige verenigingen van genres die normaal niet door één deur kunnen en muziek die zich op het verkeerde festival in het verkeerde decennium lijkt te bevinden. Probeer daar dan maar eens de juiste woorden voor te vinden.
Tijdens de soundcheck van The New Eves – jonge vrouwen, lange jurken, meerstemmigheid – valt zelfs even het gevreesde L-woord, maar van zodra het viertal aan hun set begint, blijkt “Het Smidje” gelukkig mijlenver weg. Wat het dan wel is? Wie zal het zeggen; ook de band rekent op het publiek “to tell us what we are”. Welaan dan: “Mother”, dat door een droney cello en dito dwarsfluit op sleeptouw genomen wordt, is pure hekserij in een (hopelijk) ontwijde kerk, een nummer dat als “a creation story” aangekondigd wordt, ademt Patti Smith, en altijd waart de geest van protopunk door de songs, weliswaar in een ietwat mystiek kleedje gestoken.
Dat zegt nog steeds niks, maar geloof ons: het is geweldig. Er zijn momenten dat het nergens heen gaat, al is er zelfs wanneer de band zich compleet verliest in het gefröbel, iedere keer weer een vreemde zanglijn, een dreinende viool of een ongecontroleerde gitaar die je bij de lurven grijpt. “Does anybody know what this is?” vraagt bassiste Kate Mager, terwijl ze een basharmonica boventovert – aan instrumentenvariatie geen gebrek bij The New Eves. “It’s a make-up kit”, klinkt het van bij de boomers achter ons – dat nog niet elke oude rocker klaar is voor deze vrouwelijk felheid, zo blijkt. Their loss, The New Eves is geen band die zich door wat achterhaald geschamper zal laten tegenhouden. En maar goed ook.
Soms zijn het zelfs oude getrouwen die plots van uit een onverwachte hoek opduiken, zoals The Homesick, dat vanuit Friesland al ruim tien jaar lang iets plezierigs doet dat lang erg dicht bij postpunk lag. Tot op het onlangs verschenen The Homesick, hun derde plaat, waarvoor de gitaren overboord gegooid werden ten voordele van een stapel synthesizers en samplers. Van de garage naar de dansvloer dus en dat is in Perron even wennen: “Soola” klinkt alsof het op een vroege belpopverzamelaar had kunnen staan, de zang in het vrolijke “Silhouettes” is dan weer pure Animal Collective, en verder is er reggae, véél reggae. Wie kwam om te moshen, is eraan voor de moeite, maar een kosmische trip af en toe is ook niet mis.
Bij het afdalen van de trappen van de bloedhete Sahara – een discotheek die zijn naam niet gestolen heeft – waait een vreemdsoortige mix van funky percussie en hoekige rock ons tegemoet. Postpunkdisco, dat hadden we nog niet gehad! MadMadMad noemt zichzelf “a fearless collision of genres that beckon you to the dancefloor”, en er zijn bio’s waarin grotere leugens staan. Het Franse, grotendeels instrumentale trio levert hortende en stotende beats af met overstuurde gitaren er doorheen, waarbij we zeker in een lang uitgesponnen “Gwan” aan Ratatat moeten denken (waar zitten dÃe eigenlijk?). “Mouse Rock” en “Krautjerk”, propvol vreemde geluidjes en onvoorspelbare wendingen, zijn totaal waanzinnig – Kevin Toublant moet afwisselend het zweet van zijn voorhoofd, zijn basgitaar en zijn Moog wissen. Onmogelijk om bij stil te staan, minstens even onmogelijk om het juiste ritme bij te vinden: de dansjes van uw Enolateam zagen er vermoedelijk niet uit, maar deugd deden ze wél.
Een housesynth récht uit de jaren negentig, een beat die knalt, en dan die openingszin: “you seemed like a nice guy”. Wat volgt is het verhaal over een Facebookpagina die anders spelt, waar ook Morrissey nog even in wordt betrokken. Yup, Pink Eye Club is voor honderd procent digitaal geïnspireerd. “Angry Things On The Internet”, gaat een ander nummer, waarin Haydn Davies zich Jason Williamson-gewijs opwindt over al die online trollen die hem zo storen. En er is nog meer om kwaad over te zijn. “Art School Fuckers Everywhere”, immers, en in een “Heterosexual Pissing Contest” heeft hij ook geen zin. Ondertussen klinkt de muziek als iets wat Pet Shop Boys begin jaren negentig vergaten te schrijven; het is dansen geblazen. Wat is dit? Pet Shop Mods? Sleaford Boys? Dat Davies – buikje pront uit het open hemd stulpend – er ook uitziet als iemand wiens bestaan zich permanent online bevindt, verhoogt de geloofwaardigheid. Het is misschien nog maar net aperitieftijd, maar de zaterdag van Left Of The Dial begon met een feestje.
Wie wil weten hoe groot het isolement van de Franse muziekscene is, moet proberen iets te vinden over Carriegoss. Dat ze uit Rennes afkomstig is, weet bandcamp, maar daar stopt het. Wat wij u kunnen vertellen: dat de jonge Française daar achter haar knoppen tapt uit een wel heel lekker smakend vaatje donkere jaren tachtig. Ze heeft de drumcomputer van New Order, erkent ze grijnzend, maar haar stem neigt eerder naar die van Karin Dreijer Andersson van Fever Ray en The Knife, de nummers zijn van haarzelf. Soms klinkt dat alsof Molchat Doma zich na Bretoense naturalisatie aan New Order vergrijpt, hitje “Distant Spark” is erg aanstekelijk, maar het leukste is als ze helemaal industrial durft te gaan. Carriegoss brengt een geluid waarvan we dertig jaar geleden nooit hadden verwacht dat het ooit opnieuw fris kon worden, maar dat is het hier wel degelijk.
In het staartje van Left Of The Dial botsen we uiteindelijk nog op Nightbus, dat in de stemmige Salsability nachtelijke sferen oproept. Het gaat van Burial in opener “Just A Kid” naar The xx even verderop, maar de essentie blijft kale clubmuziek voor als de lichten al gedoofd zijn. Het heeft net als Carriegoss driftig aan de eighties gelurkt, maar doet er modernere dingen mee. En trouwens: Massive Attack stamt uit de jaren negentig, dus met die referentie ook op zak hebben we maar half gelijk. Op het einde interpoleert de groep – for want of a better word – “Shadowplay” van Joy Division voor hun eigen “Mirrors”. We zouden daarover kunnen zeuren, maar het klinkt goed. En daarenboven: Nightbus is van Manchester. Zij mogen dat.
En zo zijn we waar we zijn. Het is winter – sorry, er zijn maar twee seizoenen en dit is geen zomer – en de zalen zijn weer open. We hebben nog acht maanden te gaan voor de festivals hun deuren opnieuw openen. Wij weten van wie we tegen dan stomende debuutplaten of lekkere eerste EP’s verwachten om live te presenteren.