Tom Lanoye vragen om een adaptatie te maken van Goethes Faust? Dat is bij de ongekroonde koning der talig exces smeken om een extravagant stuk. Ziedaar OustFaust, een tekst die zowel qua ideeën als qua woordenvloed alle kanten op stuitert en daarmee qua moderniteit nauw aansluit bij Faust II – Goethes haast onnavolgbare trip die de literaire en theatrale wetmatigheden van ‘s mans tijdvak een hak zette.
Het predicaat ‘hedendaagser dan hedendaags’ zou deze OustFaust alleszins niet misstaan: het met Engels doorspekte slang van Mafisto en het geworteld zijn in het hier en nu van de coronacrisis maakt dat deze bewerking over een decennium of wat misschien al verouderd zal aanvoelen. Niettemin kiest Lanoye voor een fundamentele verankering van zijn personage in het heden, net om het publiek van het universele van Fausts twijfel en verlangen deelgenoot te maken.
Wat wil Faust? Na het debacle van een epidemie waarin zijn vermeende kennis en kunde wetten gedicteerd heeft die achteraf een dwaling bleken (covid-19, iemand?), wil hij vooral geen wetenschapper meer zijn. Tegenover het idee van eeuwige vooruitgang plaatst Lanoye, net als Goethe, het momentane. Ratio en wetenschap vervangt Lanoye echter niet door spiritueel geluk, want Goethes religieus geïnspireerde antithese doet vandaag wat geforceerd aan. Integendeel: Faust zoekt zijn heil bij het geile. Het lichaam dus, en al wat het lijf vermag: dat heeft de wetenschapper altijd bestudeerd, maar nooit beleefd. En of Lanoye in zijn sas is met die vondst, waardoor hij het obscene in de allermooiste registers kan bezingen!
Faust staat echter niet alleen op het toneel. Hij deelt de bühne met anderen, die Lanoye – aldus het dramatis personae – concipieert als afsplitsingen van Faust zelf, een idee dat Goethe-interpreten trouwens legitiem vinden bij de interpretatie van de oorspronkelijke Faust. Ook deze zogezegde alter ego’s willen, elk op hun manier, een stilstand doorbreken. Ook zij maken een persoonlijke transformatie door, ook zij trachten een existentiële lamlendigheid achter zich laten. Greta – Lanoyes heerlijke modernisering van Gretchen – wil een incestueus trauma achter zich kunnen laten, haar broer Valentino worstelt met een complex.
Fausts assistent Strauss (Lanoyes intertekstuele knipoog naar de oorspronkelijke Wagner, die door expressionist Strauss van de troon der ongekroonde operagoden werd gekegeld) onderzoekt wat gender en roes voor hem kunnen betekenen en Mafisto hoopt via het dionysische de rampspoed der mensheid te kunnen doorbreken om daarmee de starre Kleenex-cultuur van het schijnbaar steeds verder oprekbare leven te doorbreken … Lanoye voert zelfs Helena van Troje en een hond ten tonele, als spiegel van en voor Faust. De uitwas is totaal, maximaal, maar nadert Lanoye daarmee ook het origineel?
In essentie wel. Net als bij Goethe botst deze Faust in de finale op de grenzen van de wetenschap, hoewel er bij Lanoye al lang geen God meer is om hem te redden. Het beruchte ogenblik van gelukzaligheid valt samen met Fausts einde – het einde van de mateloze mens, wiens rusteloosheid immer verder stuwt. Hoe intuïtief Lanoyes adaptatie ook gestalte kreeg vanuit diens fascinatie voor het taboe dat nog altijd rust op vleselijk genot, in wezen is deze hertaling modern in de ware zin van het woord. Stilistisch even mateloos als de ongetemperde Faust, die zich vanuit een leven van studie wil bekeren tot het rijk der ervaring. Kan het hedendaagser? Niet voor wie Lanoyes uitbundige regieaanwijzingen ter harte neemt.
Deze OustFaust situeert zich in de tegenwoordige tijd met al haar talige nieuwlichterij en invloeden van buitenaf, maar Lanoye boetseert puur inhoudelijk wel degelijk iets visionair. Met name een portret van hoe de moderne mens ten val kan komen. Zodoende doet de auteur een gooi naar het soort profetische kunst zoals Goethe die voor ogen had. Deze herwerking is er kortom een die de Alte Meister de kast op zou jagen, maar tegelijk ware moderniteit incorporeert – het nog immer conservatieve hier en nu ver vooruit, waarmee de auteur eens te meer de bakens der artisticiteit verzet. Weliswaar met de obligate opgestoken middelvinger richting burgerlijke conservatisme: leve de mens tussen God en zwijn!