Naar eigen zeggen heeft het nog lang geduurd voor hij er de hand aan sloeg, maar het is gebeurd: Shakespeare-, Euripides-, Wilfred Owen-, – vooruit dan maar – allesbewerker Tom Lanoye waagde zich aan het monument van de Middelnederlandse literatuur. En dat gebeurt met bravoure.
Op het voorplat: voor een keer niet ‘roman’, maar: ‘schelmenroman’. Want dat is het, natuurlijk. Ook in zijn originele versie is Van den vos Reynaerde een verhaal dat macht en gezag in de zeik wil zetten, elk idee van autoriteit ondermijnt. Het was Lanoyes voornemen om na eeuwen van katholieke en andere omzwachteling of regelrechte censuur dat element opnieuw dik in de verf te zetten. “Zij hebben hem gesloopt. Voor hèn / Werd hij geslacht en opgezet / Tot schalkse guit zonder gevaar. / Tot Disney-pop, tot Plopsa-flop. / Tot ‘deugniet’ – erger: tot ‘schavuit'”, klinkt het in de tot lange ‘Ouverture’ uitgebreide introductie. Hier neemt de schrijver een grote vrijheid tegenover het origineel van ‘Willem die Madoc maakte’.
Het is dan ook persoonlijk. Niet alleen speelt het hele verhaal zich af in des schrijvers stamregio het Waasland, door die afkomst werd hij op jonge leeftijd ooit ook betrokken in een massa-opvoering van het episch gedicht; dan moet je iets, bijvoorbeeld een kleine vierduizend verzen naar hedendaags Nederlands hertalen. En desnoods doe je dat dan maar in dat hiphopperige Nederengels dat je toch al eens had uitgevonden, lang geleden, voor die Shakespearebewerking.
Dat is misschien wel het vreemdste aan ReinAard; hoe Lanoye de monologue intérieure van het titelpersonage het idioom meegeeft dat zo verkleefd is aan Risjaar Modderfokker den Derde uit dat Ten oorlog. Natuurlijk swingt het nog altijd als niets anders, zodat hij er zonder accidenten een flard Kendrick Lamar kan tussenweven – opdat het u niet zou ontgaan werden die zinnen ook het motto van het boek – maar het voelt meer willekeurig – noem het random – dan die keer dat het The Shake een update moest geven.
Misschien kon het niet anders in een boek dat in de eerste plaats een taalfestijn moest zijn. Een vuurwerk van woorden, zinnen, verzen is het. Om de paar bladzijden struikelen we over een woord dat we halvelings waren vergeten — “enculer!”, “pourparler!” – of moet de neiging worden bedwongen heelder stukken ritmisch voor te lezen, desnoods met een been op een denkbeeldige monitor.
Natuurlijk brengt Lanoye de plot vakkundig, laat hij ReinAart net zo goed twee keer aan het hof van Koning Leeuw sommeren, om de boodschappers vervolgens in de luren te zien leggen. Vanzelfsprekend verliest hebzucht, wint sluwheid, list en bedrog. En natuurlijk is het titelpersonage eigenlijk een smeerlap, een ‘middeleeuwse Tony Soprano’ die moordt en verkracht zonder mededogen. Je leest het niettemin zonder verpinken, hoe hij niet alleen van nemesis Izegrim de pels als schoeisel eist, maar net zo goed van diens vrouw, zijn bijzit en tante, Helsewinde. Bruutheid, geweld, sadisme, … niets wordt ons gespaard. Alsof die Willem van dat Madoc vond dat het wel wat smeerlapperij waard was, om de hoge heren een neus te zetten. En dan bedenk je dat dit vijftig jaar voor de Guldensporenslag geschreven is. Dit boek, dat op zijn versvorm na een splatterfest van jewelste is.
Om het met de schrijver zelf te zeggen: “Waarom lieten we ons ooit wijsmaken dat de middeleeuwen saai en stoffig waren?”