Gorô Miyazaki (zoon van Hayao) blaast na 8 jaar stilte opnieuw leven in Studio Ghibli, maakte ruimte voor 3D-computeranimatie en wierp het tekenpotlood pardoes de prullenbak in. Alleen moest blijkbaar niet alleen de welgekende animatie eraan geloven, maar helaas ook ales wat hun voorgangers Princess Mononoke en Spirited Away tot heerlijk fantasievolle animatieklassiekers maakte.
Studio Ghibli tekent sinds jaar en dag voor fantasievolle animatieklassiekers met doorgetripte monsters, schattige wezens en rijke emotionele verhalen die tot bloei kwamen door gedetailleerde, weelderige en handgetekende 2D-animatie. Na The Wind Rises uit 2013, leek er een einde te zijn gekomen aan het gouden tijdperk van de filmstudio. Hun legendarische grondleggers waren ofwel ter ziele gegaan (Isao Takahata) ofwel pensioengerechtigd (Hayao Miyazaki).
In afwachting van zijn vaders aangekondigde How do you Live, brengt Gorô Miyazaki met Aya and the Witch toch opnieuw schot in de zaak. Het is geen evidente oefening geweest voor hem om in de voetsporen van zijn vader te treden: een nauwe band heeft hij nooit gehad met zijn vader, en in de eerste plaats is hij architect, geen filmmaker. “Niet de moeite waard om te bekijken”, waren bovendien Hayao’s woorden over de eerste film van zijn zoon.
Het hield de jonge filmmaker evenwel niet tegen om zich alsnog eens aan een animatiefilm te wagen. Alles draait om een weeskind dat steevast haar zin krijgt. In het tehuis commandeert ze de kinderen en zorgverleners alsof het haar persoonlijke butlers zijn, maar ze doet dat op zo’n ontwapenende manier dat ze toch geliefd is. Tegen wil en dank wordt ze plotsklaps geadopteerd door een chagrijnige tovenaar en een gemene heks die vooral op zoek zijn naar een keukenhulpje om te helpen bij het maken van toverdranken.
In die herkenbare elementen schemert de geest van vaders Kiki’s Delivery Service wel door, maar de Gorô Miyazaki slaagt er op geen enkel moment in om dezelfde magie te creëren. Daarvoor is allereerst de animatie te hakkelig: de hyperrealistische rozentuin waarin de protagoniste haar ingrediënten verzamelt, staan in schril contrast met de artificiële manier waarop ze voortbeweegt in die wereld. Uit zowel de plastic-ogende haren en de groteske gezichtsexpressies blijkt een intentie om een eerbetoon aan de hallmark-animatiestijl te brengen, maar het is slechts een doffe inspiratieloze recreatie.
Toch zit daar niet het grootste struikelblok, wel in het feit dat Aya and the Witch niet echt ergens over lijkt te gaan: het is graven naar karakterontwikkelingen, spanningsbogen of zelfs het kleinste beetje contemplatie.
Een complete miskukking is de film daarmee niet: zo valt er wel wat plezier te beleven aan bijvoorbeeld de vele mislukte toverspreuken of de chagrijnige tovenaar die hoorntjes krijgt als zijn toast niet goed gebakken is. Het is evenwel duidelijk dat het een vergiftigd geschenk is om de zoon van Hayao Miyazaki te zijn. De regisseur draagt in zijn familienaam immers niet enkel een kwaliteitslabel, maar ook torenhoge verwachtingen en onvermijdelijke vergelijkingen. En als je dan toch het basisfundament – de ambachtelijke animatie – wegneemt uit Ghibli’s koninkrijk, dan doe je het best ‘with a bang’, en niet met een sof.