Een jarig festival vraagt om een feestje, Rock Herk ging voor een knaller.
Vrijdag 19 juli :: Mals publieksvlees
Zelfs al is Rock Herk sinds zijn doorstart veranderd, het blijft zijn dwarse karakter koesteren. De affiche van Dag Eén is er dan ook een die kiest voor vettig en hard, voor de obligate party-acts aantreden.
Veertig jaar Rock Herk, dat vraagt om een feestje, en dus heeft de organisatie alle registers opengetrokken: op de affiche prijken grotere namen dan ooit, met twaalfduizend bezoekers op een licht uitgebreid terrein is er meer volk dan Herk-de-Stad ooit heeft gezien. En natuurlijk is dat terecht: het festival heeft al jaren een sterke naam en een trouw publiek opgebouwd.
Al sinds zijn ontstaan in 1983 is het een erg leefbaar festival: niet te groot, waardoor de boomrijke site niet overrompeld wordt en iedereen er wat gemoedelijker bijloopt. Noem het een groot scoutsfestival, maar dan wel eentje met ver-domd goede muzieksmaak. En aangezien de line-up genoeg donder en hagel op het podium voorspelt, hoeven de weergoden daar alvast geen schepje meer bovenop te doen. We trappen af onder een bloedhete zon. Veel witte shirts en fleurige jurkjes, dus? Neen hoor: zwart. Dit is Rock Herk, inderdaad. Hop, de tent in en scheuren maar!
En dat moet in het begin op hoogst vermakelijke, maar vermoeiende jaren zeventig-wijze. Want Mojo And The Kitchen Brothers meurt nog geen beetje naar dat belegen decennium van gescheurde jeansjasjes, snorren en ongewassen haar. Met een extra drummer in de rangen speelt de groep nog meer op power dan anders, en toch komt het vooral over als een genre-oefening. We horen Black Sabbathriffs, gedonder dat aan Led Zeppelin doet denken, maar geen noot die fris, origineel of eigentijds klinkt. Dat de muzikanten verdomd straf staan te spelen maakt het al helemaal lachwekkend dat ze niet meer dan een muzikale pastiche neerzetten. Projecteer er anders nog een vloeistofdia over om het af te maken, jongens.
Gelukkig neemt Brorlab ons daarna meteen mee naar modernere tijden met een set die enkel te omschrijven valt als ‘short, sharp, and shocked’. Met haar schrille meisjesstem krijst Sam De Clercq de korte stroomstoten elektropunk naar een hoogtepunt. ‘Soccer is for football / football is for suckers’, gilt ze dan. Of een eindeloos herhaald ‘Anyway the wind blows’, tot elke mogelijke intonatie van die zin is verkend. En ondertussen staat ze te acteren, te flemen, te spelen, zodat je wel moet blijven kijken. Na 22 minuten zit het erop, en dat was de perfecte lengte: soms is een punt snel gemaakt.
Het jeugdig geweld van Yesnomaybe doet op zich niets enorm vernieuwends met hun agressieve en toch radiovriendelijke punk, maar ze doen het wel degelijk goed. We geloven elke ram op de gitaren, elke oerkreet, en de psychotische blik van zanger Ferre Achten doet ons hopen dat we hem nooit hoeven te kruisen in een donker Herks steegje. De set heeft alles van een balorig jeugdhuisoptreden: continue circle- en moshpits, een regen aan stagedivers en een zanger die, zonder een noot te missen, even de stellingen inkruipt en ons van daarboven verder afblaft.
En jawel, er wordt later nog wat extra TNT gedropt bij de passage van de meezingers: “Fuck The Police”, de cover van “The Pope Of Dope” en “Hypnagogic”, de hit die hen tot Nieuwe Lichting-laureaten verhief eerder dit jaar. Na deze stormachtige vijfendertig minuten hebben we alvast geen festivalbandje meer nodig als aandenken aan deze veertigste editie; de blauwe plekken vertellen genoeg.
Ooit liep Jezus over water, Rock Herk deed beter en zag Jasper over handen lopen. We zijn dan diep in de set van Ronker, en frontman Jasper De Petter heeft de eerste tentpaal bereikt. Met een snoekduik die doodsverachting doet vermoeden belandt hij terug op die deinende massa handen. Yup: het was weer goed.
“MJ” rolde als een pletwals over het publiek, “Slow Murder” is een wall of sound. Terwijl crowdsurfers zich als lemmingen van het podium gooien – wat is dit, negentientweeduizend? – trekt De Petter het moshen naar nu: “geen schaamte voelen. Lieve jongens zijn!” Dat hun eerste keer Rock Herk hun vijfde optreden ooit was, vertelt hij ook. “We spelen nu hetzelfde nummer als toen, maar dan sneller en harder.” “Kennedy” klinkt erna als IDLES, maar dan met extra blastbeats: fel.
Er is de intro van “Oh La La”. Die van “Druk in Leuven”. De machtige drumslagen van “The Sea Is Dying”. En nu is er die granieten riff van Ronkers “Goliath”; een nieuwe mijlpaal in de Belpopgeschiedenis. Vandaag moeten we er bijna tot op het einde op wachten – “tot straks in de moshpit bij Doodseskader en Raketkanon”, neemt De Petter al afscheid – maar de impact is er niet minder om. Vijf heerlijke minuten lang slaat Ronker ons bont en blauw, en het voelt goed.
En we gaan door met rocken – wanneer vinden we in Godsnaam een kwartier om te eten? – want het is hier vettige vrijdag. Van buiten de tent klinkt Millionaire aanvankelijk erg potent, met een dreunend “Street Life Cherry” dat naadloos bij de hardere tijdsgeest van Ronker daarnet lijkt aan te sluiten, maar met “Love Has Eyes” bewijst Tim Vanhamel dat zijn bandje zoveel meer is dan een potige riffmachine. Met “Busy Men” haalt hij de Prince in zichzelf naar boven.
En toch voelt het allemaal wat weinig. Was Millionaire vroeger vet, geil en rock-‘n-roll, dan is het vandaag zaad op de rotsen. De set mist energie, vinnigheid, en inzet. Je kunt geen kwaad woord zeggen over het muzikale spel, toch klinkt het vermoeider dan zou mogen. Pas met “I’m On A High” en “Champagne” krijgen we eindelijk de nodige vunzigheid, met een geramd en gemept “Wake Up The Neighbours” lukt het dan toch, maar dat is niet meer dan de zinderende afsluiter: too little, too late om van een echte overwinning te spreken.
Liquid Liquid. LCD Soundsystem. Het New York van 1980. Punkfunk. Stop de tijd! Yup, die van MadMadMad hebben heel goed gestudeerd op één periode in de muzikale geschiedenis, en zich ontpopt tot een onstuitbare groovemachine. Vraagje daarbij: worden artiesten op The Street ingelicht over de heksenketel waar ze belanden? Of maken ze het pandemonium zelf? In het geval van MadMadMad is het een wederkerige situatie. Met niets meer dan bas, drum en gitaar/toetsen wordt hier live muziek neergezet die aan de French Touch van Mr. Oiseaux doet denken. Zang? Niet nodig, of het zou om wat verdwaalde en vervormde kreten moeten gaan. Dit draait om de beat, de drive, de groove. Wij hebben HardHardHard gedanst.
Komt nog eens extra afscheid nemen: Raketkanon. Eigenlijk gaf het noiserockkwintent er al vier jaar geleden de brui aan, maar op vraag van Rock Herk speelt de groep hier een onverhoopt ererondje. Blijkt: er is veel tijd gepasseerd sinds dat 2020, en wat toen snoeihard voelde, klinkt vandaag toch wat tammer. Pieter-Paul Devos maalt er niet om, gaat ervoor met vertrouwde gusto. Het duurt geen vijf minuten of hij ligt al een eerste keer in het publiek, de bandleden rond hem hameren en meppen zich in het zweet of geselen anders wel een of andere vorm van snaren. En zo krijgen we vooraan toch de waanzin waar de band altijd voor bekend stond. “Vaarwel. Peace en love”, wuift Devos uit. Het is nu “zeer zeker” gedaan met de band, en dus is het Fat Boys Slims “Praise You” dat uitgeleide doet. “we’ve come a long, long way together, through the hard times and the good”, gaat het, en zo is het maar net. Raketkanon heeft een goeie rit gehad.
Whispering Sons weet wat het daarna te doen staat: niet onderdoen. Als vijf bureauklerken betreden de bandleden zwijgend het podium, grijpen hun instrumenten vast en beginnen eraan: aan de arbeid, zonder “hallo”. En zonder de voeten te vegen, want net als op laatste plaat The Great Calm sluipt “Standstill” afwachtend en berekend binnen. Ook “Something Good”, daarna, blijft ondanks een iets hoger tempo erg onderkoeld. Wanneer met “Dragging” en “Heat” daarna ouder werk opduikt, verwachten we dat het kwartet eindelijk de nagels in het malse publieksvlees zal zetten, maar ook hier blijven Fenne Kuppens en co zich inhouden.
Dat nieuwe imago van de Fluisterende mag op die meest recente plaat dan wel verfrissend zijn, voor een publiek dat al de hele dag bijna continu gebeuk op de linkeroogkas krijgt – en dat heeft doorgespoeld met de nodige gerstenatjes – is het een iets te moeilijke concentratieoefening, waardoor de set vastloopt in het geroezemoes van de Herkenaren. Zonde, anders zijn ze zo lief voor elkaar, die Limburgers.
Het venijn zit dan toch gelukkig in de staart. De slothelft schakelt met “The Talker” en “Walking, Flying” een versnelling hoger, en daar zijn ze: de gedwee knikkende kopjes. Tussen de oude prijsbeesten “Surface” en “Alone” kan er zelfs een kleine bindtekst van af, en als de laatste noten van “Try Me Again” wegkabbelen, is het wat makke begin al lang vergeten. Zonder dat we het doorhadden, heeft het vijftal ons omcirkeld, steeds dichterbij, om onverwacht toe te slaan, hard en genadeloos. Wat waren wij gewillig de tussen hun tanden spartelende prooi.
“It’s midnight, motherfuckers!”, en met dat spokenuur begint Shame aan zijn set. En die band is de laatste jaren een twijfelgeval geworden. Was debuut Songs Of Praise in 2018 een mokerslag tegen de kanis, tjokvol anthems, dan werden de twee opvolgers minder overtuigende oefeningen in dwarse postpunk. Live weet je echter wat je krijgt: de rauwe energie van bassist Josh Finerty, de blote bast van frontman Charlie Steen, de woeste gitaren van Eddie Green en Sean Coyle-Smith.
We zijn twee nummers ver als Steen een eerste keer crowdsurft. Zijn hemd is dan al open. Dit is stap één; we zijn vertrokken. “Concrete”, zo’n meebrulbaar nummer van dat debuut, volgt, en Steen kondigt aan “we’re not diet, we’re full of fat!” Ok dan. “Adderall” is een trage, maar dan van de rare postpunksoort. “Tasteless” krijgt halverwege een doorstart met een Frans “un, deux, trois, deux!”. Tegen dan is Steen zijn hemd kwijt, hebben wij het midden van de tent al volledig verkend – opletten voor die gladde modder! – en voelt alles vertrouwd.
Dat nieuwe nummers nog niet weten te overtuigen wijst op weinig koerswijziging: ze klinken als wat Shame afleverde op Drunk Tank Pink en Food For Worms. Ach. Uiteindelijk is die opruiende riff van “One Rizla” al eens geschreven – we hébben die – en heeft de band ook “Gold Hole” al achter de hand. Met zo’n slotpunch kun je al eens thuiskomen. Schrijf Shame dus nog niet af, koester ze.