In 1987 brak Haruki Murakami (1949) door met zijn vijfde roman Norwegian Wood, in de jaren ervoor had hij niet alleen enkele romans, maar ook verschillende kortverhalen geschreven. Die laatste zouden vanaf 1993 in verschillende bundels verzameld worden, behalve het in het tijdschrift Bungaku gepubliceerde De stad en zijn onvaste muren (1980). Murakami was niet echt tevreden met het verhaal, maar zou elementen ervan verwerken in Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld (1985).
Het kortverhaal leek hem evenwel niet los te laten en tijdens de pandemie en lockdown besloot hij het verhaal te herwerken. Eens hij met het herschrijven startte, verwerd het oorspronkelijke verhaal het eerste hoofdstuk van een roman opgedeeld in drie delen en een kloeke 670+ pagina’s. Centraal staat een aanvankelijk 17-jarige naamloze verteller die tegen zijn verwachtingen in de derde prijs wint in een schrijfwedstrijd en daar een 16-jarig meisje leert kennen die eveneens een laureate is. Tussen beiden ontstaat een romance die grotendeels uit woorden bestaat. Naast lange brieven die ze aan elkaar schrijven, zijn er ook de ontmoetingen waarbij de verteller steeds meer hunkert naar fysiek contact, maar waar het meisje ondanks een gelijkaardig verlangen niet op kan ingaan.
Ze vertelt de jongen over een ommuurde stad waar haar echte ik leeft, maar zelfs als de jongen haar daar zou vinden, zou ze hem niet herkennen want haar echte ik heeft geen kennis van deze wereld. In de ommuurde stad heeft niemand een schaduw en leven buiten de muren eenhoorns (twee elementen die Murakami zou herwerken in Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld). In dit eerste deel wordt het verhaal van de twee jongeren afgewisseld met het verhaal van de ommuurde stad zelf. De ik-verteller heeft op latere leeftijd immers de stad gevonden en, na gescheiden te zijn van zijn schaduw, de functie van droomlezer toegewezen gekregen. Het meisje heeft nog steeds dezelfde leeftijd en werkt in de bibliotheek waar de dromen gelezen worden. Het is haar taak te noteren welke dromen gelezen zijn en de droomlezer te helpen. In de stad lijken de tijd en het leven voorgoed stil te staan, zelfs al gaan de seizoenen voorbij.
De stad voelt aan als een cel aan waar de weinige bewoners elk een eigen taak hebben en het leven primitief is. De enige die buiten de stad komt, is de poortwachter. Hij bewaakt de schaduwen van de inwoners, althans tot ze wegkwijnen en verdwijnen, en leidt de eenhoorns elke dag uit de stad. De dieren sterven massaal in de winter onder barre omstandigheden en kennen een gewelddadige paartijd, Murakami lijkt er een punt van te maken de stad en haar omgeving zo luguber en mistroostig als maar mogelijk te portretteren, Op het einde van het eerste deel doet de wegkwijnende schaduw van de ik-verteller een laatste poging om zich met zijn eigenaar te verenigen en samen de stad te verlaten langs de rivier, de enige potentiële uitweg uit de stad behoudens de poort die door poortwachter bewaakt wordt.
Het tweede deel keert terug naar de ik-verteller op middelbare leeftijd, het meisje is als tiener plotsklaps uit zijn leven verdwenen, en lijkt geen enkel spoor nagelaten te hebben. Hij herinnert zich de stad en hoe zijn schaduw spreken kon, maar nu stil is. Ongetwijfeld beïnvloed door zijn leven in de ommuurde stad besluit hij zijn baan op te geven en op zoek te gaan naar een nieuw doel in zijn leven. Een levendige droom zet hem op het pad van een specifieke bibliotheek die in een provinciestadje in de prefectuur Fukushima blijkt te liggen. Via via weet hij een sollicitatiegesprek te regelen waar de excentrieke voormalig directeur Koyasu Tatsuya hem de baan aanbiedt. Dat er meer aan de hand is met Koyasu wordt gaandeweg duidelijk, maar Murakami neemt er ruim de tijd voor en blijft vaak te lang stilstaan bij het banale leven van elke dag.
Bijna tweehonderd pagina’s ver in het tweede deel (dat een kloeke vierhonderd pagina’s telt) wordt pas het derde personage van belang geïntroduceerd: M**, een autistische jongen die steevast een Yellow Submarine hoodie draagt en de hele dag door boeken leest, zonder een specifieke voorkeur. Nadat hij een gesprek heeft afgeluisterd tussen de ik-verteller en Koyasu over de ommuurde stad, ontwikkelt hij hier een onuitgesproken fascinatie voor. De jongen zal later aan de verteller toevertrouwen dat hij naar de stad wenst te gaan en het gevoel heeft daar thuis te horen. Niet geheel onverwacht zal hij op een bepaald moment ook verdwijnen, met het ik-personage als enige die een idee heeft van waar de jongen heen gegaan is. Bijna achteloos introduceert Murakami in dit deel ook een prille romance tussen het ik-personage en de eigenares van een koffiehuis waar hij geregeld halt houdt. De vrouw is net als de verteller naar het stadje ‘gevlucht’ omdat haar oorspronkelijke leven op een dood spoor zat.
De kritieken, op basis van de Japanse uitgave, merken niet onterecht op dat dit deel niet alleen te breedvoerig is, maar ook dat, meer nog dan het meisje, de vrouw onuitgewerkt blijft behoudens ze een ’trauma’ met zich meedraagt dat haar eveneens belemmert in het aangaan van een relatie. Nu zijn de personages, en vooral de vrouwen, in Murakami’s verhalen vaak onderbelicht gebleven, maar hier valt het extra op doordat dit deel ter plaatste blijft trappelen. In het korte derde deel wordt de lezer dan toch teruggebracht naar de stad en krijgt het tweede deel een nieuwe lezing. Murakami laat in interviews weten dat hij ontevreden was met hoe hij Hard-boiled wonderland en het einde van de wereld liet eindigen en kiest in De stad en zijn onvaste muren voor een einde dat hij zelf bevredigend vindt maar voor de lezer ietwat teleurstellend kan overkomen. Het tweede en derde deel missen finaal de mysterieuze verwondering van het eerste deel.
De stad en zijn onvaste muren behoort tot de betere werken van de late Murakami. De laatste publicaties leek de schrijver die als geen andere banale gebeurtenissen en surreële elementen met elkaar wist te verzoenen te veel op automatische piloot te schrijven, waardoor de dunne verhaallijnen die altijd al een constante in zijn werk waren, nog meer verbleekten en louter op vakmanschap overleefden. Mogelijk ligt het aan het feit dat het idee ruim veertig jaar oud is, maar Murakami lijkt iets van zijn vroegere magie terug gevonden te hebben. In het bijzonder het eerste deel (183 pagina’s) leest als een uitmuntende Murakami en het werk zou hier op zich perfect afgesloten kunnen worden met een einde dat zowel vragen oproept als bevredigend is.
Murakami merkte naar aanleiding van dit boek op dat hij het gevoel heeft als zeventiger niet veel meer verhalen in zich te hebben, en dat lijkt zijn laatste publicaties in gedachten houdend zeker geen overdrijving. Ooit gold hij als een van Japans boeiendste recente auteurs, maar gaandeweg lijkt hij zichzelf vastgereden te hebben in zijn literaire ‘hebbelijkheden’ waardoor Kafka op het strand (2002), zijn laatste echte goede werk blijft. Want ook al voelt De stad en zijn onvaste muren aanvankelijk als een terugkeer naar de schrijver van weleer aan, gaandeweg wordt duidelijk dat de meester ook hier de facto uitverteld is.