De kans dat Haruki Murakami nog een nobelprijs literatuur zal krijgen, wordt steeds kleiner. Niet dat de Japanse auteur (1949) intussen te oud is geworden, maar zijn vruchtbaarste jaren lijken ondertussen wel definitief achter hem te liggen. Na de publicatie van Kafka op het strand (2002) was het vet zo goed als van de soep althans wat de romans betreft. In zijn kortverhalen lijkt Murakami nog enige souplesse te vinden, al voelen ook die te vaak aan als een vingeroefening.
Na bijna dertig romans, kortverhalenbundels en enkele essays op de teller verspreid over ongeveer evenveel jaren (Murakami debuteerde in 1979) valt het hem moeilijk te verwijten dat niet elke roman of bundel een hoogvlieger is. Met zijn derde roman, De jacht op het verloren schaap (1982) boorde hij bovendien een bron aan die twintig jaar lang zo goed als alleen maar (kleine) schatten opleverde. Onder fans van zijn werk mag er weliswaar enige discussie zijn over welke romans essentieel dan wel ideale introducties zijn, toch blijft het een feit dat een aantal werken uit deze periode steevast opduiken, terwijl er veel minder overeenstemming is over wat na 2002 verscheen. Aan de regelmaat of productie zal het alvast niet liggen, want Murakami blijft aan een tempo van gemiddeld een boek per twee jaar verder werken.
In Eerste persoon enkelvoud zijn de verhalen gebundeld die Murakami tussen 2018 en 2020 schreef en publiceerde in het literaire tijdschrift Bungakukai, waarbij een aantal in vertaling ook verschenen in The New Yorker en Granta. Zoals de titel al laat uitschijnen, hebben alle verhalen een thema gemeen: ze worden verteld vanuit de eerste persoon enkelvoud. Waar het idee van een thematische insteek in de vorige bundel Mannen zonder vrouw voor een onevenwicht in de verhalen zorgde, werkt het ditmaal wonderwel. Niet in onbelangrijke mate omdat het Murakami vrij laat om veel meer te variëren in zijn magisch-realistische aanpak. Het verste gaat hij daar ongetwijfeld in met ‘Bekentenissen van de Shinagawa-aap” waar de aap in kwestie tewerkgesteld is in een ryokan (een traditioneel Japanse herberg).
De aap raakt met een gast (de verteller) aan de praat en zo wordt voor de oplettende lezer duidelijk dat het hier dezelfde aap betreft die in “Een Shinagawa-aap” een rol speelde (uit de bundel Blinde Wilg, slapende vrouw, 2009). Het is een mooie knipoog voorde fervente lezer/fan, hoewel het ook zonder die achtergrondkennis voor een leuk verhaal zorgt. Eenzelfde amusant surrealisme keert terug in “Charlie Parker Plays Bossa Nova” waar een student voor een artikel een fictieve bossanovaplaat verzint geschreven en gespeeld door Charlie Parker, om die zoveel jaren later terug te vinden in een kleine muziekwinkel. Muziek speelt ook een rol in “With The Beatles” waar een herinnering aan een meisje dat een Beatlesplaat vasthield, leidt tot mijmeringen over het verleden, een eerste vriendinnetje en diens vreemde broer.
Het gevoel dat Murakami hier terug blikt op het eigen verleden wordt nog sterker in andere verhalen die heel autobiografisch lijken, zoals in “De Yakult Swallows gedichtenverzameling”. Hier vertelt de auteur over zijn liefde voor honkbal, de underdog en een eerste gedichtenbundel die hij in beperkte oplage uitbracht voor zijn faam. Naar eigen zeggen is deze bundel ondertussen een verzamelobject. Net als in de meeste verhalen van Murakami wanneer verwezen wordt naar obscure werken of artiesten, is het overigens nog maar de vraag of die bundel werkelijk bestaan heeft. In 1985 publiceerde hij immers samen met Shigesato Itoi Yume de Aimashou waarin deze gedichten onder die titel verschenen naast kortverhalen.
Het spelen met feit en realiteit trekt hij nog verder door in het vermakelijke maar ook te langgerekte ”Eerste persoon enkelvoud” dat zich als volgt samenvatten laat: Murakami zit in zijn eentje in een bar wanneer een vrouw die hem beweert te kennen hem aanspreekt op een walgelijke daad die hij drie jaar eerder pleegde en die hij zich niet herinneren kan. Net als in “Op een kussen van steen” leest het geloofwaardig doordat hij niet veel prijsgeeft maar voelt het ook wat aan als een langgerekte anekdote zonder pointe. In die optiek is “Carnaval”, over een lelijke vrouw met wie hij een voorliefde voor klassieke muziek deelt, veel evenwichtiger uitgebouwd terwijl “Crème” dan weer een interessant verhaal in zich draagt dat een goede uitwerking mist.
Het vakmanschap van Murakami kan niet ontkend worden. Ook in Eerste persoon enkelvoud komt de geboren verteller meer dan eens om de hoek loeren. Tezelfdertijd wordt opnieuw duidelijk hoezeer Murakami verworden is tot een verhalenman zonder kracht. Hij blijft schijnbaar noodgedwongen praten, maar wat hij te zeggen heeft, voelt steeds minder relevant aan. Fans van Murakamis werk en in het bijzonder van zijn schrijf- en vertelstijl zullen enkele aangename momenten beleven aan Eerste persoon enkelvoud, maar de magie die zijn ouder werk zo onweerstaanbaar maakt, is grotendeels verdwenen. Wat overblijft, is een echo van wat eens indrukwekkend was. De bundel heeft zijn charmes, maar voegt net als de meeste van zijn output na de eeuwwisseling weinig toe aan het oeuvre van een nochtans eigenzinnige en intrigerende auteur.
Naast deze nieuwe verhalenbundel brengt uitgeverij Atlas Contact ook verschillende van Murakamis oude romans opnieuw uit.