Wanneer de prettig gestoorde Quentin Dupieux naar buiten komt met een nieuwe prent, beginnen de liefhebbers van het onverwachte en het absurde, ongeduldig te trappelen. De Fransman staat er als geen ander om bekend om met compleet waanzinnige premisses de aandacht van het publiek te trekken. Of wat dacht u van het uitgangspunt van zijn bescheiden succes Rubber uit 2010: “Een dorp in de woestijn van Californië wordt geteisterd door een rubberen band met psychokinetische krachten.” Mandibules hoeft echter helemaal niet onder te doen op dat vlak: “Twee nietsnutten vinden een gigantische vlieg in de kofferbak van een gesloten auto en besluiten deze af te richten om schatrijk te worden.” Huh?
Wat enigszins aardig is aan Dupieux’ aanpak, is dat hij geen tijd verliest aan weinig interessante plotlijnen die zouden uitvlooien waar die gigantische vlieg vandaan komt. Eenmaal de vlieg de film betreedt, wordt ie als een gegeven binnen het Mandibulesuniversum beschouwd en kunnen we weer vooruit. De film kan zich dan richten op de ontplooiing van zijn – behoorlijk magere – verhaaltje. Het duo morrelt immers voornamelijk wat aan van setting tot setting en graaft zichzelf steeds dieper in de nesten. Daarmee is het meeste helaas gezegd. De twee nietsnutten van dienst zijn Manu en Jean-Gab, gespeeld door de Franse komieken Grégoire Ludig en David Marsais, die in het echte leven een komisch duo vormen op Franse televisie sinds 2002. Verder duiken voor Vlaamse bioscoopgangers iets bekendere gezichten op zoals Roméo Elvis, die hier zijn eerste filmrol krijgt. En ook Adèle Exarchopoulos (La vie d’Adèle, Le Fidèle) verschijnt voor de camera. Zij krijgt de betwistbare eer om een persoon met een beperking op een “grappige” manier neer te zetten. Laten we onszelf niet verliezen in discussies over of en hoe er kan gelachen worden met mindervaliden, maar laten we het er wel over eens zijn dat het eens zo ongemakkelijk wordt wanneer dat gebeurt op een manier die echt niet grappig is. En dat legt ook meteen een van de twee grootste pijnpunten bloot van Mandibules: De film is iets te vaak pertinent niet grappig wanneer hij dat overduidelijk wel probéért te zijn. We zien dat ons komisch duo aardig op elkaar lijkt ingespeeld en – laten we gezien de actuele situatie maar eens met een voetbalmetafoor smijten – elkaar onvermoeid voorzetten geeft die de andere dan mag binnenkoppen, maar de goals zijn slordig en onafgewerkt. Toch eigenaardig hoe Franstalige komedies zo vaak slecht binnenkomen in Nederlandstalig grondgebied. Op socio-cultureel vlak verschillen we erg van onze Franstalige landgenoten, maar op weinig fronten is dat verschil zo groot dan op het vlak van humor. Missen we hier misschien een subtiel stuk komisch vernuft dat ‘lost in translation’ is gegaan of ontbreken we voorkennis over het duo om de film te vatten? Het zou wel haast moeten want rondom ons werd wel aardig wat gegrinnikt.
In zijn premisse kan je Dupieux dan wel op zijn minst verfrissend of gedurfd noemen, qua toon is het een al te overduidelijke poging tot het brengen van een eigen The Big Lebowski: en aantal nietsnutten die per stom toeval hun kans zien om gemakkelijk rijk te worden, waarin de plot onderbroken wordt door geneuzel van onze hoofdpersonages… Zelfs het kapsel van Manu is vintage Jeff Lebowski. De tot op de letter zorgvuldig uitgekiende dialogen van de Coen broers spelen echter enkele klassen hoger dan die van Manu en Jean-Gab en achter hun personages ging behoorlijk wat tragiek schuil. Verdomd, wie houdt het droog – van het lachen of van het wenen, dat laten we in het midden – op de begrafenis van Donnie? Welnu, niets daarvan in Mandibules. Daarom ook dat je er als kijker na amper 80 minuten film, eigenlijk ruim genoeg van gehad hebt. In de laatste scène probeert Dupieux nog wat meubels te redden en je met een half-warm gevoel de cinema te doen verlaten. Erg sympathiek van hem, maar de meubels kan je bezwaarlijk gered noemen.