De Fun Lovin’ Criminals waren altijd slimmer dan ze zich voordeden. Op 20 februari 1996 brachten de New Yorkse wiseguys het debuutalbum Come Find Yourself uit en – naast een boel plezier – was het meteen een masterclass in streetwise betweterij.
Vijfentwintig jaar oud is dat debuut ondertussen en het voortschrijden van deze jaren heeft deze twee zekerheden aangeleverd. Ten eerste hebben die extra jaren niet méér volwassenheid opgeleverd, zowel voor onszelf niet (tot grote spijt van onze omgeving) als voor de Fun Lovin’ Criminals niet (tot ons aller jolijt). Wij blijven maar enthousiast worden van deze slackers die nog steeds het liefst met hun tongue zeer ver in hun cheek gestoken rondlopen. Ten tweede hebben de albums erna elk hun hoogtepunten (100% Colombian en Loco dan toch), maar Come Find Yourself was solide, een uitgesproken geheel.
De sleutel tot een goed begrip van dit album zit als intentieverklaring in hun openingsnummer: “I never take myself too seriously / ‘cause everybody knows fat birds don’t fly”. Criticasters wordt meteen alle wind uit de zeilen genomen. Waarom zou het overigens altijd serieus moeten zijn? Met humoristische muziek is het wel opletten geblazen: de lijn tussen grappig en platgeslagen ironie is flinterdun. Enkel de kwaliteit van de muziek bepaalt of de grap geslaagd is, en laat Come Find Yourself nu net een album zijn dat muzikaal even gevarieerd is als de five boroughs maar toch consequent is in zijn interne logica. “I rob banks” mag gerust rijmen op “I pull pranks” en frankfurterworsten mogen op een bord samenliggen met knishes.
Met hun uitgekiende mix van hiphop, soul, funk en rock boden de Fun Lovin’ Criminals een fijne soundtrack voor een dagje in een imaginair crimineel New York – zonder het echte gevaar dan. Ze waren altijd meer Mister Pink dan Mister Orange, meer praters en pranksters dan echte gangsters. Terwijl de geuren van pastramisandwiches, Domino’s en hotdogs van verkopers op straathoeken zich vermengen met de opkringelende stoom uit riooldeksels mogen we meerijden in de coupe deville’s van de wiseguys met hun wingtip shoes die ons in hun lokale dialect verhalen uit alle wijken van hun stad vertellen.
Want variatie is de grote sterkte van het album. Grote hit “Scooby Snacks” is redelijk simpel te noemen: samples van drums en gitaren, met daarover Huey’s parlando over een bankoverval – waarbij hij in de gauwte ook het grietje achter de balie versiert. Het zijn de citaten van Tarantino’s films die naadloos passen bij de faux gangster stijl die Come Find Yourself uitwasemt.
Het bekendste nummer van de band is zelfs veruit niet het beste nummer op het album. Verderop krijgen we immers het vettere en funky “The King of New York” waarin een “wanna be the gangster / The wanna be the dapper don” dweept met John Gotti, de machtige New Yorkse maffiabaas die enkele jaren voordien de gevangenis in was gedraaid. De volgende stop in onze tour rond New York zijn de punkclubs, nog zo’n genre waarin The Big Apple een belangrijke rol heeft gespeeld. De gitaren mogen van de leidsels zoals in “Bombin’ the L” (met z’n rif die geleend is van Deep Purple) of bij “Coney Island Girl”.
Als rustpunten krijgen we tussendoor de coole, maar rijk gestoffeerde nummers, zoals “Passive/Aggressive”, dat subtiel begint als zonlicht dat de New Yorkse skyline kust om bij het refrein telkens in scheurende gitaren open te breken. Of “The Grave and the Constant” met zijn sierlijke koperblazers en funky toetsen en zijn brug waarin “We’re up to no good with no place to go but down” slechts een van de vele kleine subtiele hooks is die zich gaandeweg in je brein nestelen om ongemerkt je lippen ontsnappen telkens het nummer passeert.
“Smoke ‘em” is een loom stoners’ anthem met langzaam zwellende blazers en een outro van dartelende toetsen. De muzikale opsmuk op de plaat is trouwens de verdienste van multi-instrumentalist Brian “Fast” Leiser, die méér is dan de lyric “Me and Fast got the gats”. Gevoelige jongens als ze zijn komen Huey en de zijnen zelfs weg met een cover van Louis Armstrongs “We Have All The Time in The World”.
Come Find Yourself was en is niet het meest originele album, maar het stond er wel als geheel: de referenties naar popcultuur en New Yorkse ondergrond gingen hand in hand met een strakke muzikale balans aangevuld met visuele flair. De foto’s van de hoes vertolken de beide aspecten van de Fun Lovin’ Criminals. Vooraan zitten de bandleden op een achterbank gepropt terwijl een ironische monkellach om hun lippen speelt. Op de achterkant bengelen op een korzelige foto schoenen met geknoopte veters aan een wasdraad: symbool voor onschuldige kwajongensstreken. Het schijfje zelf daarentegen was zwart-rood getegeld als de roulette in het casino uit de achterbuurt. Ze ontpopten zich tot MTV-darlings in de hoogdagen van de zender door in hun clips met clichés te spelen, terwijl ze gekleed gingen in Reservoir Dogsachtige kostuums. De cool droop ervan af en wij pubers mochten ervan smullen in onze zetel voor onze ouderwetse kijkbuizen.
Na dat debuut hebben ze op plaat geregeld de bal misgeslagen en zijn ze soms een pastiche van zichzelf geworden. Zo hebben de loungecovers van hun eigen nummers hun merites geen deugd gedaan, maar live staan ze er nog wél steeds. Naarmate Huey’s met gin gevulde glas tijdens shows steeds leger raakt, en Fast’s joints beginnen in te werken, komt de band onder stoom tot het publiek zich gewillig overgeeft aan de frontman die even charmant is als een dodgy verkoper van tweedehandsauto’s. De haast feestelijke triomftocht in de Roma vorig jaar kan de twijfelaars enkel ongelijk geven: als ze nog eens in de buurt live komen spelen, ga dan zeker kijken. Tot die tijd kan je Come Find Yourself opzetten. Op repeat.