Multi-instrumentalist Ajay Saggar hangt al ruim drie decennia uit in de muzikale ondergrond, maar tot een soloproject was het nooit gekomen. Dat verandert met Bless Bless, dat hij uitbrengt onder de naam Bhajan Bhoy. Wie ‘s mans traject tot nog toe volgde zal misschien niet verrast zijn over de muzikale insteek, maar wel een release horen die het gevolg is van dat persoonlijke parcours.
Saggar was actief met onder meer Dandelion Adventure, Donkey, The Bent Moustache en, recenter, King Champion Sounds, Deutsche Ashram en The Common Cold. Maar zijn actieradius gaat verder. Hij was geluidsman voor een indrukwekkende lijst bands (daartussen vind je o.m. ook My Bloody Valentine en Dinosaur Jr.) en is productioneel manager in de Amsterdamse poptempel Paradiso. Om maar te zeggen: deze kerel kent z’n wereld. En toch is Bless Bless eerder een introspectieve trip dan het visitekaartje van iemand die met veel poeha wil laten zien hoe ver z’n bagage of adressenboekje reiken.
Saggar heeft altijd al iets gehad met de shoegaze-uithoek van het gitaarspectrum. Toen het opborrelde en langzaamaan een stroming werd stond hij erbij, en de invloed is voelbaar tot in zijn recentste projecten. Gitaren worden doorgaans gecombineerd met breed uitwaaiende effecten(-pedalen), gehuld in een psychedelische waas die even abstract als melancholisch kan zijn, regelmatig flirt met ambient-texturen of zelfs de dromerigheid heeft van heel wat 4AD-releases. Verwant aan wat hij doet met Deutsche Ashram, zijn duo met Merinde Verbeek, maar hier wat verder verwijderd van popstructuren, neigend naar meer esoterische uithoeken en kosmische rode draden.
En dan is er de invloed uit het Oosten. Enkel in openingsintro “Welcome” staat een sitar centraal, maar het repetitieve van de raga-traditie blijft ook aanwezig in de rest van het album, dat in elkaar geboetseerd werd met subtiel op elkaar inwerkende lagen. Een stuk als “Strung Out”, een samenwerking met Prana Crafter, is spacey en etherisch, er niet zozeer op uit om een bepaalde richting uit te dwalen, als ter plekke te blijven bestaan, een beweging die er geen is. Zachtmoedig, meditatief, gradueel meer gruizig. Wat volgt sluit daarbij aan, het ene moment mysterieus rondwentelend (“Asleep On King’s Mountain”) of zachtjes verdrinkend in een muurtje van gitaar en galmende zang (Holly Habstritt Gaal in “Cascade”).
Het is muziek die verder kan met rudimentaire bouwstenen; “Stuck In A Barrel” en “Sol” teren op eindeloos herhaalde basmotieven. Toch wordt er, vooral in de tweede albumhelft, nog wat geëxperimenteerd met andere invalshoeken, of het nu samples zijn (“Blessed House Of Wahovia”) of de puls van het gitaarloze hoogtepunt “Magicho”, dat lijkt plaats te nemen op het kruispunt tussen Kraftwerk en Eno. Met die licht ploffende beats en dat iele bellengerinkel krijgt “Universal Love” een sinister randje, terwijl “Hills Could Be Mountains” na een exotisch-getinte start zowaar transformeert in een lo-fi popsong die alsnog wat drums binnensmokkelt.
Hitpotentiëel ga je op Bless Bless niet vinden (en wie houdt van hapklare songs of dwingende ritmes kan deze kelk ook laten passeren), maar dat was ook niet de bedoeling. Het is overduidelijk een persoonlijk project dat zich ophoudt in een wat nauwere zone dan zijn andere lopende bands, maar daarbinnen wel aardig in de diepte gaat. Muziek als heling, vervoering via ambacht die steeds weer komt bovendrijven. Een groeiertje.