Punk, versie nu. Sleaford Mods begon ermee, Shame maakte er anthems van. Daartussen: IDLES, zo welbespraakt dat ze misschien wel de meest relevante act van vandaag zijn. In Trix schopte het gezelschap wild om zich heen, op voorwaarde dat er geen gewonden vielen. Want dat soort zever heeft niemand nodig.
“Ik vond IDLES leuk bij hun eerste plaat, maar nu heb ik mijn vragen. Ze doen maar alsof ze working class zijn, volgens mij.” Jason Williamson had duidelijk een memo gemist toen hij twee maanden geleden de nieuwe Sleaford Modsplaat wilde promoten door eens goed tegen zijn genre- en geestesgenoten te stampen. Dat soort ego-oorlogjes hoort thuis in de jaren negentig, in het rusthuis waar Liam Gallagher nog altijd stilletjes voor zich uit zit te mompelen, niet in het 2019 waarin IDLES koning is.
Zelden een optreden gezien waarin we meer “Everyone having a good time?” of “Als je bier gooit ben je een lafaard of een pestkop” hebben gehoord. Frontman en brulboei Joe Talbot moet het niet weten. Net als Charlie Steen van Shame is zijn missie van bij nummer één: die verdomde idiotieën naar het rijk der rockclichés verbannen. IDLES bewijst dat punk verstandig, eloquent en emotioneel intelligent kan zijn. En het is dat laatste waarin de groep het verschil maakt.
Want ja, Henry Rollins — om maar iemand te noemen — was ook niet echt achterlijk, noch om een bon mot verlegen, maar ook hij heeft nooit een song geschreven waarin hij vrolijk brulde “I kissed a boy and I liked it”. Dat nummer heet “Samaritans”, goed Engels voor “Tele-Onthaal”, en heeft als refrein “This is why you never see your father cry”. Macho’s? Talbot legt er ’s morgens drie tussen zijn boterham. Beetje zoet in de beet, naar het schijnt.
De muziek? Pittig. Snerend. IDLES doet niet aan handschoenen, maar aan bruut geweld. Gitaren smijten scheermesjes het publiek in, de drum en bas kennen doorgaans één ritme: boenketekkeboenk. En Talbot? Die brult daar wat over. Zingen is iets voor speciale gelegenheden. Een verjaardag of zo, of Pasen. En zo davert “Never Fight A Man With A Perm” voorbij, met staccato postpunkgitaartjes, en een plotse uitbarsting. “Concrete to leather” klinkt het refrein, en dat moet u zelf verbinden met dat halve Nancy Sinatracitaat van eerder: “These boots are made for stomping / And that’s just what they’ll do / One of these days they these boots are gonna stomp all over you.” Als Talbot het niet in je gezicht schreeuwt, dan wordt het zo vaag dat je zelf de losse eindjes aan elkaar moet knopen. “The best way to scare a tory is to read and get rich”, gaat “Mother”, een nummer waar niets onduidelijk aan is. “Mother Fucker”, brult de frontman, en hij telt het uit: “My mother worked fifteen hours, five days a week”. Wie is de motherfucker? Het systeem dat al maar meer van een vrouw vraagt; dié.
Het is interessant om IDLES tegenover Shame te plaatsen, die andere Nieuwe Punksensatie uit Groot-Brittannië. Beide laten een soort uitstekend verwoorde kwaadheid horen die je enkel in Albion vindt, maar waar de bende rond Charlie Steen het van jeugdige branie moet hebben, plaatst Talbot een wereldwijze moeheid die alles al gezien heeft. Klopt in zijn geval ook: de scheiding van zijn ouders kon hij na zijn eerste verjaardag al wegstrepen, vijftien jaar later mocht hij na haar eerste hartaanval de zorg voor zijn moeder opnemen. Haar dood, een doodgeboren eigen kind en een alcoholverslaving verder staat hij in Trix, en weet hij dat je maar beter dankbaar kunt zijn als het leven je nog altijd overeind laat staan. “Benzocaïne” wordt opgedragen aan iedereen die worstelt met verslaving, en meer in het bijzonder aan een vriend op de eerste rij die al één jaar en vier dagen droog staat. “This is the sober tour”, stelt Talbot nuchter vast, voor hij toch maar even “long live your fucking beer” toost. Het moet nu ook niet te gek worden.
En toch voelt het muzikaal vaak allemaal te vrijblijvend. Dan lijkt Talbot gewoon maar wat te roepen, weten de gitaren nauwelijks waar ze mee bezig zijn, en missen we melodie in het lawaai. “Love Song” is er zo eentje waar we niet blij mee zouden zijn geweest als wij Talbots vrouw waren. Bas en drum ademen dreiging uit, maar het blijft een rommeltje. “Faith In The City”? Eén-twee-drie-punk die The Ramones beter deden.
Een hint van football chant krijgen we in “I’m Scum”, het enige échte anthem blijft toch de immigratie-ode “Danny Nedelko”, die straf wordt ingeleid. “We are foreigners in your land. We feel welcome, and we thank you for that”, preekt Talbot voor de bekeerden. De tekst? “Fear leads to panic, panic leads to pain / Pain leads to anger, anger leads to hate” En dan veel “yeahyeahyeah”. Een van de gitaristen staat ondertussen op een versterker. Of in het publiek. Het is moeilijk hem te volgen. Talbot blijft wel op het podium; als een rots in de branding, een ankerpunt.
Dit is IDLES, zelfbewust genoeg om de marketing 101-les mee te nemen dat je je merk altijd in hoofdletters schrijft, en om ook op deze grotere schaal elke heckler nog persoonlijk van antwoord te willen dienen. Talbot heeft er tussen de nummers een halve dagtaak aan, maar doet het superieur. De eindklapper is voor het sarcastische anti-comformismenummer “Well Done” (“Mary Berry’s got a job / So why don’t you get a job?”) en “Rottweiler”, een razende tirade tegen de Britse pers. Talbot verdwijnt uit het zicht, gitarist Mark Bowen gaat bij drummer Jon Beavis wat mee roffelen over de explosieve finale, waarna hij in de outro nog een flard Dick Dale smokkelt; “Thank you, come again”.
In de taal van IDLES gaat dat laatste: “Thank you so much for looking after each other, and thank you for looking after us.” Het is de betere buiging, en het staat IDLES, punkers die van een “fucking” meer of minder niet zullen doodvallen maar toch doodbeleefd zijn. Jarenlang heeft de goegemeente gehoopt dat de punkers zouden opgroeien. Het is gebeurd. Het slechte nieuws: ze zijn nog altijd kwaad, ze drukken het nu alleen beter uit. Hou u vast aan uw bretellen.