In de voorbije zestien jaar, de facto sinds het debuut They Threw Us All In A Trench And Stuck A Momument On Top (2001), bestond Liars uit de artistieke tandem Angus Andrew en Aaron Hemphill. Samen schreven ze niet minder dan zeven albums die steeds opnieuw in experimentele wateren terechtkwamen en als halve dan wel hele conceptplaten opgevat mochten worden. Ook TFTC (Theme From Crying Mountain) geldt als een conceptplaat, met als rode draad niet minder dan het vertrek van Hemphill.
Wat het vertrek van Hemphill zo anders maakt dan de andere personeelswissels — bandlid Julian Gross was per slot van rekening lid van 2004 tot 2014 en behalve het debuut dus betrokken bij alle albums — is de verstandhouding die heerste tussen Hemphill en Andrew, en die volgens Andrew zelfs als een (muzikaal) huwelijk opgevat mocht worden. Hoe amicabel de breuk ook verliep, voor Andrew voelde het als niet minder dan een echtscheiding aan, één die logischerwijze ook zijn weg zou vinden naar de band en plaat, met als ultieme statement de hoes waarop Andrew eenzaam in bruidsjapon te bewonderen valt. Maar meer nog dan de hoes is het in de muziek en teksten dat Andrew zich blootgeeft en de (impact van) de breuk openbaar maakt.
De vooruitgeschoven single “Cred Woes” ligt in de lijn van Mess door zijn electro-invulling die een opvallende groovy lijn krijgt, maar geeft in zijn bevreemdende tekst wel het volgende mee: “I push down all the terrible thoughts inside/Down to my minimum wage routine”. De song krijgt een dwingend vervolg in het al even elektronische, maar duidelijk claustrofobischere “Coins In My Caged Fist” dat tekstueel rauwer en openhartiger de breuk bezingt en weifelt tussen gevoelens van verdriet en verraad. Of het zo bedoeld is dan wel toeval, blijft voer voor speculatie, maar het is een feit dat in het aansluitende droefgeestige en slepende “Ripe Ripe Rot” een gebroken Andrew klaaglijk zijn hart voor iedereen blootlegt.
Afsluiter “Crying Fountain” is een meanderend en weemoedig sfeerstuk dat als een loden doek over de plaat valt en in sterk contrast staat met (maar evenzeer aansluit bij de openingssong) het aanvankelijk louter akoestische en weemoedig treurende “The Grand Delusional”, dat niet zozeer qua muzikale invulling maar wel thematisch (tekstueel en sfeer) meteen de toon zet voor de plaat. De hortende hiphopbeat en lome groove effenen het pad voor “Cliche Suit”, dat zowel een zuiderse, speelse insteek heeft als een dreigend verstoord element. In het op hiphopleest geschoeide “Staring At Zero” weet Andrew ondanks enkele genialle invallen echter te weinig te beklijven (het is wachten op de laatste halve minuut voor de echte gekte losbarst).
Het is een bedenking die net zozeer geldt voor het dromerig-kaduke “No Help Pamphlet”, dat te veel op enkele invallen steunt en opnieuw pas in de laatste minuut echt interessant wordt. Gelukkig weet “Face To Face With My Face” de draad van de eerste songs weer op te pikken en via een verstoorde didgeridoo (?) de luisteraar opnieuw Liars-land binnen te leiden. Daar neemt “Emblems Of Another Story” de fakkel over en gaat stuiterend en stotterend over in het uptempo en bijna vrolijk klinkende “No Tree No Branch”, dat als een tang op een varken slaat, maar toch perfect zijn plek binnen het album weet te rechtvaardigen en het gepaste tegengewicht vormt voor het vermelde “Cred Woes”.
Romances en afgebroken relaties hebben een hele resem goede en minder goede nummers en platen afgeleverd met Fleetwood Mac`s Rumours als (onbedoelde) bekendste album. In het rijtje break-up-platen mag nu ook Liars` TFTC bijgevoegd worden, waarbij Andrew de pure emotie nauwelijks schuwt en tekstueel zijn ziel blootlegt. Muzikaal bouwt hij verder op de electro-insteken van de laatste albums en weet hij ook zonder Hemphill de typerende en vaak vervreemdende klank van Liars te evoceren. Dat Andrew niet de enige dragende kracht achter de band was, komt duidelijk naar voor uit het soms fragmentarische karakter van het album, dat een tweede kritische blik zeker had verdragen. TFCF is niet Liars’ beste album, maar het biedt een verrassende en openhartige kijk in de persoonlijkheid (en rouwproces)van het enige overblijvende lid, Angus Andrew.