Ongeveer een jaar nadat Martin Scorsese ons Leonardo DiCaprio toonde met een kaars in zijn tochus in het koortsachtige, decadente Wall Street-exposé The Wolf of Wall Street, voegt Adam McKay – voordien vooral bekend van Will Ferrell-komedies als Anchorman en Step Brothers – zijn eigen intrede toe aan het recente “bankiers zijn tuig”-canon (zie ook J.C. Chandors Margin Call, Oliver Stone’s Wall Street: Money Never Sleeps en Curtis Hansons Too Big to Fail). The Big Short is een flitsende, agressief gestileerde tragikomedie over de oorzaken van de bankencrisis van 2008, die conceptueel goed in elkaar zit, maar een regisseur met een vastere hand had kunnen gebruiken.
McKay vertelt het verhaal van enkele New Yorkse traders die, dankzij wat relatief eenvoudige research en rekenwerk, ontdekken wat de grote banken liever negeren: dat de financiële wereld al jarenlang woonleningen verstrekt aan mensen die het geld niet hebben om ze terug te betalen. Die leningen worden gebundeld in zogenaamde CDO’s, die een positieve rating krijgen van corrupte agentschappen zoals Standard’s & Poors, onder het motto: “Als wij de banken niet de AAA-rating geven die ze willen, gaan ze naar Moody’s, aan de overkant van de straat.” Het probleem daarmee was natuurlijk dat op een bepaald moment al die mensen hun leningen effectief niet meer konden terugbetalen, waarop het hele systeem uit elkaar barstte. Iedereen met verstand van zaken kon het zien aankomen, maar niemand wilde het geweten hebben.
The Big Short introduceert Michael Burry (Christian Bale), Jared Vennett (Ryan Gosling), Mark Baum (Steve Carell) en het ambitieuze jonge duo Charlie Geller (John Magaro) en Jamie Shipley (Finn Wittrock) die allemaal op de onroerend goed-zeepbel stoten en allemaal besluiten om er op te incasseren: ze kopen shorts, wat neerkomt op een negatieve investering, die uitbetaalt wanneer een markt in elkaar stort. Met andere woorden: die befabelde one percenters die rijk zijn geworden door de crash? Dat waren zij.
Waarmee we automatisch aanbelanden bij de eigenaardige ambiguïteit van The Big Short: de film wordt enerzijds gedreven door een enorme woede over het cynische, verrotte financiële systeem dat de crash heeft veroorzaakt. Maar anderzijds voert het de mensen die munt hebben geslagen uit de ondergang van dat systeem – en bijgevolg uit de miserie van miljoenen mensen – wel op als helden. Wat is dan de boodschap? Mensen bedriegen en naar het bankroet leiden is verkeerd, maar hey, als een ander het dan toch doet en je kunt er wat aan verdienen: go for it? McKay lijkt zich goed bewust te zijn van die dubbele laag en probeert dat op te vangen door zijn personages op tijd en stond een momentje van moreel inzicht te bieden. Brad Pitt duikt op als de mentor van Geller en Shipley, een ex-bankier die het wereldje de rug toekeerde omdat hij walgde van de sector. “Jullie kunnen stinkend rijk worden door een crisis die miljoenen mensen zonder huis en zonder werk gaat zetten,” zegt hij op een bepaald moment, waarop Geller en Shipley eens slikken en nadenken, maar uiteindelijk niet aarzelen om hun centen te incasseren wanneer de pay day dan toch aanbreekt. En op dezelfde manier krijgt Carrell een scène waarin hij met een weemoedige smoel aan de slachtoffers van de crisis denkt en bijna tegen zijn zin de opbrengst van zijn short opstrijkt. Kortom: ze vinden het echt wel jammer van die miljoenen slachtoffers. Echt wel. En nu zijn ze miljardairs.
McKay gaat voor een jachtige filmstijl, vol snelle cuts, een constant bewegende camera en zelfs terzijdes waarin de personages het publiek rechtstreeks toespreken om meer uitleg te geven bij complexe financiële termen. “Je vraagt je vast af wat gebundelde leningen zijn,” horen we Gosling zeggen, “dus hier is Margot Robbie in een bubbelbad om het uit te leggen.” En cue Margot Robbie in een bubbelbad die met simpele analogieën uitlegt wat gebundelde leningen zijn. The Big Short hangt aan elkaar van dit soort ingrepen, wat, afhankelijk van je eigen ingesteldheid, razendsnel irritant kan worden of net eindeloos amusant kan blijven. Voor ons werkten die momenten wel, ondanks de expliciet didactische functie die ze vervullen. Door de “vierde muur” te breken om extra uitleg te geven, vermijdt McKay immers dat hij geforceerde dialogen moet invoegen waarin twee bankiers bijvoorbeeld aan elkaar staan te verklaren wat CDO’s zijn en waarom ze zo gevaarlijk zijn. Die scènes getuigen van lef, houden de vaart er in en los van al de rest zijn ze ook vaak oprecht grappig.
Met dat alles probeert de regisseur een complex evenwicht te bewaren tussen een ernstige, polemische film over de uitwassen van het kapitalisme enerzijds, maar anderzijds ook een komische crowdpleaser. The Big Short is doelbewust een populistische film, die niet mikt op verstokte cinefielen voor wie een film gerust een intellectuele uitdaging mag zijn, maar op de doorsnee Amerikaan die zeven jaar geleden het slachtoffer werd van praktijken die hij niet snapt. Die doelstelling is misschien nobel, en voor een regisseur als Adam McKay, die voordien voornamelijk de improvisaties van Will Ferrell in goede banen moest leiden, is het ook behoorlijk ambitieus, maar je merkt wel dat hij de ervaring mist om die balanceeroefening tot een goed einde te brengen. The Big Short is levendige cinema, maar de film mist uiteindelijk een duidelijk perspectief en de toon van de prent is vaak all over the place. De vergelijking met The Wolf of Wall Street dringt zich voortdurend op: die film was een schoolvoorbeeld van excessieve cinema, die drie uur lang ver over de top ging. Maar bekijk hem opnieuw en je merkt hoe strak Scorsese zijn verhaal in de hand hield. Hij wist heel goed wat hij wilde vertellen en elke scène, elk beeld had een functie. McKay heeft die finesse nog niet. Soms lijkt hij te mikken op een intieme scène waarin dan opeens enkele grappen blijken te zitten, of omgekeerd.
Maar met dat alles blijft The Big Short wel onderhoudende cinema, die in ieder geval een regisseur laat zien met de ambitie om te groeien. Bovendien wordt er sterk geacteerd, met vooral knap werk van Steve Carell, die zich na Foxcatcher opnieuw van zijn beste kant toont als een verrassende karakteracteur. Christian Bale weerstaat grotendeels aan zijn neiging tot showy overacting, terwijl Ryan Gosling zijn eigen gladde zelve is. Jammer wel dat Marisa Tomei (niet voor de eerste keer) wordt opgezadeld met een miniem rolletje als “vrouw-van”, terwijl ze veel meer verdient dan dat.
Er zitten veel goede dingen in The Big Short. Wat de film nodig had, was een meer gedisciplineerde regisseur (of misschien was een strengere monteur zelfs al genoeg geweest) om die dingen definitief vorm te geven.