De voorbije jaren waren een mooie tijd voor soullegendes die jaren na hun piekperiodes nog eens uithaalden met kleppers van formaat. Wat Mavis Staples, Bettye LaVette en Solomon Burke lieten horen, deed bijna vergeten wat ze als jonkies presteerden. Nu is het de beurt aan de al even legendarische Booker T. Jones. De resultaten zijn echter net wat minder indrukwekkend.
De naam Booker T. spreekt misschien niet tot de verbeelding zoals James Brown, Marvin Gaye en Sam Cooke dat doen, maar de man leverde een cruciale bijdrage aan de ontwikkeling van de soul en rock-’n-roll. Al in 1962 tekende hij (op z’n 18de!) met "Green Onions" voor een van de bekendste instrumentals uit de popgeschiedenis, terwijl hij met The MG’s de huisband werd van het Stax-label en letterlijk honderden sessies in vuur en vlam zette. Otis Redding, Wilson Pickett, Sam & Dave en talloze anderen werden geruggensteund door Booker T. en zijn kompanen. Na de vroege jaren zeventig (toen de band met Melting Pot tekende voor zijn laatste klassieker, een groove-festijn dat bepalend zou zijn voor menig hiphopalbum) werd het wat stiller rond de band, maar de fundamenten waren voor eens en altijd gelegd.
Op Potato Hole lijkt de 64-jarige Jones resoluut te kiezen voor een verjongingskuur. Met Rob Schnapf (Elliott Smith, Beck) als producer en de rockers van de Drive-By Truckers lijkt een stilistische verschuiving onvermijdelijk. Dat komt er ook daadwerkelijk van – Potato Hole situeert zich netjes tussen rootsrock en soul —, maar meer dan dat is het album een oefening in de back to basics-gedachte. Om het prentje compleet te maken werd ook oude bekende Neil Young ingeroepen, die zeven jaar geleden met Booker T. werkte aan zijn Are You Passionateè. De goede verstaander weet wat dat betekent: vier gitaristen. Vijf, in de paar gevallen dat Jones ook kiest voor dat instrument.
Bij eerste beluistering valt de potige sound ook meteen op. Nergens is het album heavy, en van expressieve gitaarsolo’s is geen sprake, al vallen heel wat songs wel terug op een redelijk logge fond die nieuw is in Jones’ werk. Daardoor blijft er eigenlijk ook niet zo veel over van die klassieke, bluesy groove van het 60’s werk. In plaats daarvan krijg je gezapige, mid-tempo songs die gedreven worden door oerdegelijk studiowerk. Het voordeel is dat Potato Hole een homogene, vrij consistente luisterervaring biedt, maar dan wel zonder weerhaakjes, schwung of verrassingen. Als je kiest voor zo’n bescheiden aanpak, dan valt de vervanging van de zang en groove volledig ten laste van een orgel, en dat is een taak waar het instrument niet steeds tegen opgewassen is.
Opvallers: "Pound It Out", de kloeke binnenkomer die wordt overheerst door Youngs gruizige gitaarsound. Er is ook een cover van "Hey Ya" (Outkast). Een leuke toevoeging op deze plaat, maar net als talloze andere versies niet opgewassen tegen het excentrieke origineel. Tom Waits’ "Get Behind The Mule" tekent voor het beste moment van de plaat, met een rollende blues die doet denken aan Little Axe en vraagt om raps van Johnny Dowd. Tenslotte is er ook nog de titelsong, die meer dan zes minuten teert op een sensuele vibe. De overige tracks zijn oerdegelijk, maar flirten soms met de grenzen van de anonimiteit: "She Breaks" wordt van de middelmaat gered door een mooie, melancholische solo van Jones, maar de ballad "Nan" is eigenlijk een niemendalletje, terwijl de countrysoul van "Reunion Time" wat onopgemerkt voortkabbelt.
Potato Hole is geen spectaculaire, klassieke of opwindende plaat. Het is evenmin een innovatieve of verrassende plaat, risico’s worden niet genomen. Wat het wél is, dat is een aangenaam bezadigde, wat luie bevestiging van het talent van de deelnemers, die teren op ervaring en klasse. Dat alles maakt van Potato Hole een bescheiden succes dat tijdens de zwoele zomermaanden met de mantel der liefde bedekt wordt en voor de rest een fijne jamsessie die nooit aanspraak maakt op eeuwigheidswaarde.