Sub Pop, 2007
“And what we had don’t mean a thing/and what we had is already
gone”. Welkom in het cynische plaagpark van Handsome Furs aka
het leven. Nergens valt rust te vinden, want in de stad heerst
hedonistische oppervlakkigheid terwijl de oorverdovende stilte van
het platteland gefundenes Fressen is voor de demonen
achter de ogen. U heeft al door dat de wereld van dit Canadese duo
niet ontsproten is aan het brein van Gert Verhulst en Hans Bourlon.
In plaats van roetsjbanen met Studio 100-logo’s scheppen Dan
Boeckner en zijn levensgezellin Alexei Perry onzekere, bekraste
popparels die vanonder het slijk met hun vage schittering enkel de
meest oplettende zwijnen zullen opvallen. Wanneer een koppel de
handen of andere lichaamsdelen in elkaar slaat, levert het meestal
een huilende vleesbal op, maar dit keer worden we getrakteerd op
weemoedig indiepop-minimalisme met een rudimentaire
elektronica-injectie die zich als een teek vastzet in de buis van
Eustachius.
Zonder zijn makkers van Wolf Parade sculpteert Boeckner geen
hoekige brokken indierock-vitaliteit, maar met zijn vriendin Alexei
Perry maakt hij evenzeer indruk. De twee hebben een ironische
bandnaam gekozen voor hun project, want bij Handsome Furs wordt het
bont van de songs gestroopt om Körperwelten-pop te scheppen, maar
dan zonder de lugubere connotatie. Slechts met enkele strategisch
geplaatste beats, synth- en gitaarflarden en vocale melodieën
tekent Handsome Furs een surreëel, melancholisch landschap dat met
minimale middelen meer bereikt dan het oeverloze, virtuoze geëmmer
van wankers als Billy Corgan. Opener
‘What We Had’ klinkt nog als Wolf Parade met een
indietronica-fixatie, maar vanaf ‘Hearts Of Iron’ krijgt het aparte
universum van Handsome Furs echt vorm. De knetterende noise komt de
stem van Boeckner aan de lippen en terwijl synths beginnen te
smeulen, probeert hij zich met een repetitief gitaarakkoord uit de
emotionele chaos te redden.
Vanaf ‘Handsome Furs Hate This City’ treedt de ware protagonist van
deze plaat naar voor, namelijk de drumcomputer. De kurkdroge beats
en rafelige elektronische effecten gidsen ons door ‘Plague Park’.
Ze begeleiden ons naar de post-urbane hel waar het leven lang en
leeg is om de luisteraar tijdens het bloedmooie ‘Snakes On The
Ladder’ weer naar boven te laten klimmen. De drumcomputer is een
grote boei waaraan de luisteraar zich vastklampt om niet te
verdrinken in de woelige zee van weemoed van de eerste plaathelft.
In tegenstelling tot de snedige vocale marsen bij Wolf Parade
waarin Boeckner zonder omkijken op z’n doel afgaat, absorbeert de
man nu de wereld rond zich en zijn zangpartijen vertonen de
barstjes die existentiële reflectie nu eenmaal met zich
meebrengt.
Gelukkig vormen de elektronische texturen van ‘Can Not Get Started’
net op tijd de brug naar een enthousiaster, hoopvoller tweede deel
en vallen we samen met de Furs niet ten prooi aan miserabilisme. Zo
staat het uitroepingsteken van ‘Sing ! Captain’ er niet zomaar,
want na een kalm begin slaan de synths op hol en maant Boeckner de
luisteraar aan om mee te scanderen. Het voortdenderende
keyboardmotiefje van ‘Dead + Rural’ doet daarna aan foute synthpop
van de jaren tachtig denken waarin een kapotte gitaarlick zich
staande probeert te houden. Afsluiten doen Handsome Furs echter met
‘In The Radio’s Hot Sun’, waarin de synths dan toch gesmolten zijn
en alle ruimte laten aan de hyperemotionele stem van Boeckner,
ondersteund door spaarzame akoestische gitaarklanken.
‘Plague Park’ is een in eerste instantie onopvallend album dat
echter per luisterbeurt aan kracht en schoonheid wint. De gebroken
melancholie van stem, synth en gitaar heeft geen instant-effect,
maar bekruipt de luisteraar als een miljoenenleger
pantoffeldiertjes, onmerkbaar maar onontkoombaar. Er bestaat leven
naast Wolf Parade en samen met Alexei Perry vult Boeckner het op
indrukwekkende wijze in. Een trip door het plaagpark van Handsome
Furs zal weinigen onberoerd laten.