



85 min. /
USA / 2007
Ik probeer er geen gewoonte van te maken, maar zo heel af en toe
word zelfs ik bevangen door de gruwelen van wat je de democratie
van de smaak zou kunnen noemen: het idee dat als er ergens mensen
van een film kunnen genieten, die film per definitie niet
waardeloos kan zijn. Het is een zwakte, ik weet het. Ik werk eraan.
Op dergelijke momenten ben ik zowaar in staat om dingen als
‘Saw’ of ‘Hostel’ te zien, en
ergens onder de automatische weerzin die in mij oprijst, tóch nog
te denken: “Goh ja, het is een genre op zich.” Dat zijn ook van die
momenten waarop iemand tegen mij kan zeggen dat hij een nogal
fanatieke Dolph Lundgrenfan is zonder vierkant uitgelachen te
worden. “Het is een genre op zich.” “Er is een publiek voor.” “Het
richt zich tot een bepaalde doelgroep.” En al die andere
uitvluchten die je zoekt om toch maar niet pretentieus over te
komen door te zeggen dat iets gewoon niet deugt. Dat soort momenten
gaan echter reddeloos verloren wanneer er films als ‘Captivity’
langskomen; een crapfest dat zelfs de meest ruimdenkende,
egalitaire vrije geest ertoe zou kunnen drijven om met een riek en
een vers aangestoken fakkel de projectiecabine binnen te vallen.
‘Captivity’ een aanval op de goede smaak noemen zou niet eens
correct zijn, omdat dat suggereert dat de verantwoordelijken ervoor
überhaupt enige notie hebben van wat goede smaak is.
Waar de voorlopers in het genre op z’n minst nog de moeite deden
om de schijn van een min of meer samenhangend verhaal hoog te
houden (‘Saw’ met
z’n martelfilosofie en ‘Hostel’ met z’n
m’as-tu-vu satire-voor-idioten), wordt zelfs die
inspanning, gering als ze is, hier niet geleverd. Elisha Cuthbert
(die als dochter van Kiefer Sutherland in ’24’ ook al regelmatig de
pineut was) speelt Jennifer Tree, een bloedmooi fotomodel dat leeft
van haar ijdelheid en zich voedt op de adoratie die ze van anderen
toegewuifd krijgt. Tot ze op een avond ontvoerd wordt door een
maniak, die haar opsluit in een hoogtechnologische kerker en haar
mentaal begint te martelen. In een aangrenzende cel ontdekt ze een
lotgenoot, de eveneens niet onknappe Gary (Daniel Gillies), en
samen proberen ze een manier te vinden om aan de psycho te
ontsnappen.
En dat was het dan, verder reikte de verbeelding van de
scenaristen schijnbaar niet. Och ja, in de tweede helft van de film
wordt er wel wat freudiaanse lulkoek tegenaan gegooid zoals enkel
mensen het kunnen bedenken die ooit de naam Freud eens hebben horen
vernoemen door vrienden van vrienden, maar de hele inhoud van
‘Captivity’ laat zich perfect samenvatten in de premisse: “mooie
griet wordt ontvoerd en gefolterd”.
Omdat je nu eenmaal moet kunnen zeggen dat er een zekere
evolutie in je film zit, valt het verhaal van ‘Captivity’ uiteen in
twee delen: het eerste deel is simpele torture porn,
waarin de makers zich ongegeneerd wentelen in hun eigen
ziekelijkheid. Een douche met bijtend zuur, een gemixt drankje van
menselijk bloed, een oogbal en een oor, en een zonder de legaal
vereiste verdoving verwijderde maaltand behoren tot de
hoogtepunten. De dialogen beperken zich daarbij tot gegil in alle
toonaarden die het menselijk oor kan waarnemen en ronkende
volzinnen zoals: “Waar ben ik?” en “Néé, alsjeblieft, néé!” Twee
beelden kwamen spontaan in me op tijdens deze eerste 45 minuten. De
eerste was die van een producent in Hollywood, die niét aan een
dikke sigaar zoog, maar van zijn macrobiotisch drankje slurpte
terwijl hij het script las, en spontaan opsprong bij het lezen van
de woorden “ze drinkt een mix van bloed en menselijke
lichaamsdelen”. Deze producent gooide dat script niet naar de
andere hoek van de kamer onder het uitstoten van een walgend
“bléch”, hij belde ook geen psychiater om die naar de scenaristen
te sturen. Nee, hij maakte een paar tiental miljoen vrij om de film
te maken. En het tweede is simpelweg dat van een kerel die ergens
ter wereld de dvd van ‘Captivity’ in z’n speler steekt en zwaar
opgewonden raakt van wat hij ziet. Want die mensen bestààn, daar
ben ik zeker van. Het is tenslotte voor hen dat de prent gemaakt
is. Ik beschouw mezelf niet als een moralist, maar bij sommige
films zou je gaan twijfelen.
Dan daarna volgt deel twee, waarin de focus verlegd wordt naar
de sick fuck van dienst. Het bloedvergieten wordt op dat
moment iets minder erg, maar wat voor minimale spanning ‘Captivity’
dan ook had, gaat op dat moment ook verloren. Tijdens z’n laatste
40 minuten is de film weinig meer of minder dan een doordeweekse
slasher, die door “de doelgroep” waarschijnlijk op gegeeuw
onthaald zal worden.
Zonder verhaal, personages of spanning heeft ‘Captivity’ echt
geen enkele bestaansreden, behalve dan het breed en zelfgenoegzaam
etaleren van zoveel mogelijk gruwel. Meer nog dan ‘Saw’ of ‘Hostel’
is dit een film die ons vraagt om te genieten van geweld, terwijl
hij een aloude Amerikaanse vorm van hypocrisie handhaaft: tanden
die met een tang worden uitgerukt zijn geen enkel probleem, maar
tijdens een scène waarin Elisha Cuthbert zich omkleedt, wordt er
wél zedig om haar lichaam heen geknipt. Een mens moest maar eens
iets aanstootgevends te zien krijgen, zoals een vrouwenborst.
Het grootste mysterie aan dit hele ding, en één waar ontelbare
mensen al over hebben geschreven, is dat regisseur Rolland Joffé
zich heeft laten strikken voor dit onding. Dit is de man die in de
jaren tachtig ‘The Killing Fields’ en ‘The Mission’ maakte, maar
die sindsdien op de één of andere manier weggleed naar Z-cinema,
zoals de onfortuinlijke gameverfilming ‘Super Mario Bros’ en nu
dit. Je kunt speculeren hoe het zo ver is kunnen komen, maar daar
wordt een mens ook niet gelukkiger van.
Er is een plaats voor geweld in de cinema – het kan perfect
gebruikt worden om iets te zeggen, om een punt duidelijk te maken
of zelfs gewoon om te entertainen, waarom niet? Maar je film
ontdoen van alles wat er een film van zou kunnen maken, enkel om de
leemte op te vullen met mentale en fysieke gruwel, zonder doel,
zonder pointe, zonder intelligentie… Dat gaat verder dan
exploitatie van het medium of van het geweld. Dat is exploitatie
van het publiek.