
Strange Attractors Audio House, 2007
Nadat John Fahey in februari 2001 zijn laatste adem had
uitgeblazen, werd al gauw een heuse tournee ter zijner
nagedachtenis georganiseerd, waarop vele vrienden en kennissen,
jong en oud, de gitaar ter hand namen en zijn nummers nog eenmaal
presenteerden. Een van hen was Glenn Jones, een trouwe kameraad met
wie Fahey 25 jaar lang lief en leed wist te delen. Jones
(weldegelijk de frontman van Cul de Sac, niet de charmezanger)
begon enkele jaren later met het opnemen van solomateriaal, hetgeen
culmineerde in zijn debuutplaat ‘This Is the Wind That Blows It
Out’, en sindsdien heeft hij zijn plaatsje gevonden in de cirkel
van moderne, ‘primitieve’ folkgitaristen. We hadden het vorige
maand nog over de nieuwe plaat van James Blackshaw, die
tevens een stevig paar schouders vormt bij de hedendaagse
vaandeldragers, al is Blackshaw een stuk jonger dan Jones, die men
ondertussen tot de vijftigers mag rekenen.
‘Against Which the Sea Continually Beats’ bevat composities voor
drie verschillende gitaartypes: vijf voor de 12-string, vier voor
de resonator en twee voor de reguliere six-string. Verrassend
genoeg zijn het deze laatste die de grootste indruk nalaten, ook al
zijn de 12-snarige exploten van Jones op zijn minst indrukwekkend
te noemen. Toch merken we bij al dat geweld ook een zekere
stroefheid; de gitarist uit New England lijkt met het instrument te
moeten worstelen om zijn muziek helemaal tot zijn recht te laten
komen, daar waar we bij de twee composities voor zes snaren vaak
omarmd worden door een vluchtig aroma van klanken en emoties. ‘The
Teething Necklace (for John Fahey)’ is niet enkel voor zijn
dedicatie interessant, maar het is simpelweg het beste nummer op
dit album. Hetgeen Jones hier uit één instrument perst, is
werkelijk verbluffend, naast het feit dat de compositie ook
ijzersterk ineenzit. ‘Little Dog’s Day’ is hiermee vergeleken
relatief simpel, maar mede daarom ook erg plezierig.
De composities voor 12 snaren zijn vaak expansief en overrompelend.
‘David & the Phoenix’ is een opzwepend avontuur dat volgens de
typische stijl van Jones nooit echt over lijkt te zijn. De kleine
onvolmaaktheden hier zijn op zijn minst ‘geen klein bier’ te
noemen; we zullen het de man niet gauw nadoen, mede door de
experimentele drijfveer (Jones staat bekend om zijn fervente keuze
voor de open stemming en partiële capo’s). ‘Cady’ haalt het
overwegend hoge tempo wat naar beneden en toont de Amerikaanse
veteraan in een ietwat reflecterende bui. Het verschil met ‘Freedom
Raga’ kon dan ook niet groter wezen; deze compositie dreunt als een
oude doch geheel functionele stoomtrein door uitgestrekte
landschappen vol onbekende pracht, en ook hier houdt Jones zijn
spannendste wending achter de hand tot de slotceremonie. ‘Bill
Muller on the Erie Lackawanna’ is de duidelijkste knipoog naar
traditionele folkmuziek uit eigen land, al heeft Jones de structuur
bezaaid met duistere hoekjes en stoffige zijkamertjes.
Dan is er nog die resonator waar we reeds eerder over spraken. Met
dit instrument en de geassocieerde, metalige klanken wordt eerder
voor de intermezzo’s gezorgd, alsook voor de openingszinnen en
afsluitende bemerkingen. Jones steekt ook geen halsbrekende toeren
uit met de resonator; hij kiest eerder voor de conventionele
stijlmethoden en klankschema’s, en laat het goddelijke geluid zijn
werk doen. Op ‘Island’ en ‘Island 2’ is de structuur dan wel erg
los, toch wordt de conventie hier nooit aan de kant geschoven.
Gelukkig hoeft dit ook helemaal niet; Jones hoeft maar de mogelijke
vibraties uit zijn mouw te schudden, en wij zijn reeds
geëntertaind.
Het is nu reeds een goed jaar voor de akoestische folkmuziek, net
zoals de vorige 2 Ã 3 jaar. Het is een trend die we onmogelijk
kunnen bespotten, ook al is de gevoelde melancholie vals en corrupt
bij deze auteur (een jonge vogel zijnde). Naast het sublieme werk
van James
Blackshaw hebt u nu dus een tweede plaat om in huis te halen,
en hopelijk zullen er nog enkele volgen voor het jaar rond is. Wat
vaststaat, is dat u met ‘Against Which the Sea Continually Beats’
een verdienstelijke plaat in huis haalt, die voor elke
gitaarliefhebber een directe aantrekkingskracht zal bezitten. Dat
Glenn Jones een zelfverklaarde appostel is van John Fahey in het
bijzonder en de Takoma School in het algemeen, hoeft daar heus niet
toe te doen.
http://myspace.com/glennjonesguitar
http://www.youtube.com/watch?v=PXKVVBG9Kys&mode=related&search=