Er moet iets in de lucht hangen als een handvol kluizenaars bijna tegelijkertijd beslist dat de tijd is gekomen om een einde te maken aan jarenlange stilte. Scott Walker had elf jaar nodig voor The Drift, maar ook Green Gartside kan je moeilijk beschuldigen van werklust: White Bread Black Beer is pas zijn tweede album sinds 1988.
De verschillen zijn nochtans duidelijk: de recentste albums van Walker hebben een decennium nodig om verteerd te worden, terwijl Gartside het soort intellectueel is dat een gestileerd album uitbrengt als het hem goed uitkomt. Hij vestigde zijn naam met Scritti Politti (toen nog een band) midden de jaren tachtig met Cupid & Psyche 85, een gepolijst studiowerk waarop de man tewerk ging met een van Steely Dan geleend professionalisme. State-of-the-art opnametechnieken en het inhuren van studiomuzikanten resulteerden in een album dat mensen meenamen als ze op zoek gingen naar een nieuwe muziekinstallatie. Het was een werkstuk voor volk dat synthpop serieus nam.
Een zweem van excentriek intellectualisme is altijd rond Gartside (geen onbekende in filosofenmiddens, trouwens) blijven hangen, en ook nu is de ietwat zonderlinge Welshman met podiumvrees er weer in geslaagd iets te creëren dat mijlenver verwijderd is van de door de titel gesuggereerde aardsheid. Tekstueel gaat het er als vanouds obscuur aan toe: de boom booms die een paar keer opduiken zijn slechts schijn, en dat geldt ook voor de pastichetekst van "E Eleventh Nuts" ("Gonna rock you honey, ready or not …"). Bezorg ons interpretaties waar we ons bij kunnen aansluiten en u krijgt een standbeeld.
Gartside nam White Bread Black Beer in z’n eentje op in zijn Londense thuisstudio, en de plaat is na het halfslachtige Anomie & Bonhomie (1999) met z’n dance- en hiphopspelletjes een pastorale, ingetogen terugkeer naar de pop van de jaren tachtig. Het is daarbij opmerkelijk hoe sterk de muziek lijkt op die van de Engelse popmeesters van XTC: het tweeluik Apple Venus, Pt. 1 en Wasp Star lijkt zo’n grote invloed te hebben gehad op Gartside, dat de helft van zijn reflectieve songs (vooral "No Fine Lines" en "Throw") klinkt als XTC-outtakes.
Mager uitvallen in vergelijking met Andy Partridge en Colin Moulding is op zich geen schande (haal hun discografie er eens bij en begin alvast te zwijmelen) maar een paar beluisteringen suggereren wel dat White Bread Black Beer wat extra input had kunnen gebruiken: sommige songs lijken onderontwikkeld, de plaat is als geheel wat aan de lange en monotone kant, en de productie en overdaad aan synthetische geluiden gaan na een tijdje aardig op de heupen werken. Dat is net de ironie: terwijl Scritti Politti vroeger naar voren werd geschoven als smooth white soul die perfect gedegusteerd kon worden met een Martini en een designcatalogus binnen handbereik, is soul nu net de grote afwezige.
Gartside is goed bij stem, roept de stemmenpracht van Simon & Garfunkel op (de eerste helft van "Dr. Abernathy"), en slaagt er hier en daar in kleine popsymfonieën op poten te zetten (het Beach Boys-achtige "Snow In Sun") maar het blijft doorgaans bij goed in het gehoor liggende oorsnoepjes met weinig impact. De etherische zang en toetsen van "Petrococadollar" doen nu en dan denken aan het minimalisme van Robert Wyatt, maar het nummer blijft opnieuw steken bij een goed idee. Daartegenover staan dan luchtige popsongs als "Robin Hood" of het tegen Barry Adamsons jazzpop aanschurkende "E Eleventh Nuts", die beter zouden gedijen als ze niet omringd zouden zijn door middelmatig materiaal.
Er is slechts één song die echt stoort ("After Six") maar bij dat monster vraag je je als luisteraar wel af waarom je in godsnaam zo in de zeik wordt genomen. Voor de rest is White Bread Black Beer een wat saai plaatje dat twijfelt tussen geknutsel en ambitie, verfijning en gladheid, amateurisme en intellectualisme. Voer voor nostalgici met breedbeeld-tv’s en Bang & Olufsen.