Op de vraag "What good can garage do?" heeft het Detroitse SSM met zijn gelijknamige debuutplaat het ultieme antwoord klaar. De band ontstond uit de as van gepolariseerde garagegroepen als The Sights, Hentchmen en Cyril Lords, maar eindigt met SSM als een zeer beloftevolle popgroep die zelfs in het kieskeurige Europa perfect zijn mannetje kan staan.
Het is vaak beter jaren in de underground te toeven alvorens een popplaat uit te brengen, in plaats van constant met je neus op de popmuziek te zitten en je tot in het belachelijke de hersens te pijnigen over hoe je creatieve popmuziek maakt. Het is een stelling die door Bomp Records’ nieuwste aanwinst — SSM — alvast bevestigd wordt. De simpele groepsnaam — die niets meer dan de afkorting van de respectievelijke familienamen van de groepsleden (Szymanski, Shettler en Morris) is — staat nu eenmaal in schril contrast tot de inventiviteit van de band.
Dat de groep zich daar zeer goed bewust van is en zich liever niet tot valse bescheidenheid laat verleiden, blijkt al meteen uit de onlogisch getitelde opener "Exit Strategy". Daar haalt SSM een groove boven waarop zelfs James Brown alleen maar instemmend kan meeknikken, terwijl de speelse synthesizers — die vaak zelfs klinken alsof ze uit een spelletje Super Mario Bros zijn geplukt — niet storen.
Maar SSM biedt veel meer dan dat. Wat dacht u bijvoorbeeld van "2012" — een update van Elton Johns "Nikita" — al gaat het hier wel om een meisje uit de toekomst en niet om ééntje uit het geïsoleerde, communistische Rusland van twintig jaar geleden? "Candy Loving" is op zijn beurt een regelrechte ode aan suikergoed, maar had net zo goed een pur sang popsong ontsproten uit het creatieve brein van Damon Albarn kunnen zijn, op voorwaarde dat de Brit het levenslicht in Detroit had gezien.
Dat SSM met het handje-klap-ritme van "Put Me In" zelfs aansluiting bij de huidige hype rond bands als The Arcade Fire en Clap Your Hands Say Yeah vindt, is de kers op de taart. Geen mens die er ooit over heeft getwijfeld dat beide groepen schatplichtig zijn aan de legendarische Talking Heads, maar het grote gemak waarmee SSM op het hernieuwde modeverschijnsel inspeelt, is werkelijk subliem.
Dat het hier maar om een neveneffect binnen een veel groter geheel gaat, maakt de plaat er natuurlijk niet minder interessant op, en schetst het karakter van de groep tot in de perfectie: SSM is een groep die er Beatlesgewijs in slaagt een hoop ideeën op één plaat te combineren, maar laat tegelijkertijd de luisteraar nooit aan de eigen identiteit twijfelen. Daarvoor wegen de Detroitse roots veel te zwaar door.
De enige die nog een beetje aan de kwaliteiten van SSM lijkt te twijfelen is de groep zelf, bijvoorbeeld door met "Sick" een vrij ongelukkige single te kiezen. Niet dat een dergelijk afleidingsmanoeuvre ons op ons oordeel kan laten terugkomen: daarvoor is SSM teveel een creatieve popgroep wiens muziek erom smeekt de kerkers van Detroit te overstijgen.