De ene dag zet ze er een definitief punt achter. De volgende dag merkt ze na het opstaan bij een toast met een dikke laag Nutella dat de wereld er anders uitziet en beslist ze dat punt maar weer stilletjes weg te vegen. Eerlijk gezegd lijkt Sinéad O’Connor ons een vreselijk slecht lief, en een ware pain in the ass voor haar manager. Maar hup: ze is (weer eens) terug, en heeft een doosje reggae bij: Throw Down Your Arms.
De merkwaardige, eigenzinnige carrière van O’Connor heeft iets van de laatste momenten van een gewond dier, maar dan in eeuwige verlenging: die rare mix van vertederende fragiliteit, een neiging tot zelfdestructie, en van onverwacht agressieve uithalen naar alles wat zich te dicht in de buurt waagt. In al de rare kronkels van O’Connors loopbaan blijft die unieke, kristallen stem steeds weer het baken van duidelijkheid: een stem om uit duizenden te herkennen.
Met uitzondering van het wat onverwachte maar evengoed vrij schitterende Collaborations eerder dit jaar, blijft O’Connor de laatste jaren alleszins steeds verder uit de buurt van het popcircuit: na haar verzamelde Ierse traditionals op Sean-Nos Nua (2002), slingert ze voor heropstanding nummer zoveel op Throw Down Your Arms haar kristallen tegen een verzameling reggaeklassiekers. Zoiets doet men niet zonder risico natuurlijk, want da rasta spiri is een raar beestje, jah, man.
Een muzikale versie van filmmisbaksel Cool Runnings is Throw Down Your Arms in de verste verte niet geworden. Goede oude Sinéad is al langer aangesloten op de religieuze onderstroom van reggae, omringde zich met een theekransje van gerenommeerde reggaemuzikanten, en liet zich producen door legendes Sly and Robbie. Het resultaat is een knap, doorvoeld album dat rasta in- en uitademt, weliswaar met een verfrissend licht Gaelic aroma.
Van de verstommende quasi a cappella opener "Jah Nuh Dead" tot het afsluitende "War" (de Bob Marleysong waar O’Connor in 1992 de foto van de paus op verscheurde) worstelt O’Connor zich op afwisselend serene, dansende en zuchtende wijze door reggaeklassiekers die ze tot de absolute kern herleidt: muziek met een boodschap. Daarbij dartelt ze van religie naar sociaal engagement in een rijk palet aan stemmingen, en is het te allen tijde duidelijk dat Sinéad op deze plaat zat te wachten.
Hoogtepunten zijn de openende vier covers van Burning Spear, waarbij het feestelijke "Marcus Garvey" en het bijzonder lekker bobbende "Door Peep" de kroon spannen. Vooral op cd 2 van Throw Down Your Arms, die de dub versies van de tracks op cd 1 bevat, blinken deze nummers dat tikkeltje extra. Nog een glimmend pareltje is het sobere maar gepassioneerde "Y Mas Gan", origineel van The Abyssinians.
Absolute climax van deze plaat is "Downpressor Man" (Peter Tosh), opnieuw des te meer in de dub versie. Die bijtende manier waarop O’Connor haar zanglijnen uitspuwt, drukt er nog maar eens op dat dit geen coveralbum is, maar een doorvoelde tribute door een artieste die al veel hoeken van haar eigen ziel gezien heeft. Ook de bezwerende titeltrack en de luchtige afsluiter met zware boodschap, Marleys "War", drukken nog eens op de juiste knopjes.
O’Connors doosje reggae geeft ons juist datgene wat we bijna begonnen te vergeten: reggae is veel meer dan rastas, grass en op blote voeten dansen. De gebalde vuist van Burning Spear, met religieuze zwachtels omwikkeld; de confrontatie van Marley en de traditie die hij populair wist te maken: wellicht is er geen Westerse stem die de combattieve elementen van die legendes beter aan de man kan brengen dan Sinéad O’Connor. Jah man, godverdomme!