Dat ze voor hun tweede plaat niet met hetzelfde moesten afkomen als op hun titelloze debuut, begrepen de jongens van The Datsuns gelukkig zelf ook. Die jeugdige woestheid zouden ze toch nimmer kunnen reproduceren en "alleen AC/DC raakt er mee weg telkens dezelfde plaat te maken." Wat ze op Outta Sight/Outta Mind aan frisheid inboeten, winnen ze echter aan melodie.
The Datsuns was één lange rit over de snelweg als passagier van een dolleman: laag-in-de-bochten-hangende, geen-moment-het-gaspedaal-loslatende rock ’n roll, zonder ruimte voor genade of reflectie. Het was het geluid van vier jonge honden die droomden van een leven als rockband. Outta Sight/Outta Mind klinkt als diezelfde vier jonge honden na een uitputtende race rond de wereld: iets vermoeider, maar ook iets rijper. Voor de productie werd Led Zeppelin-bassist John Paul Jones aangetrokken en die tekende voor een geluid dat min of meer aansluit bij het debuut, maar bij momenten toch ook iets genuanceerder is.
Nog steeds sjezen de vier Datsuns als Johnny’s op een paar goei bollen door de nacht, maar tegenwoordig verlaten ze af en toe al eens de A12 om een steenweg onveilig te maken. Dat doen ze bijvoorbeeld op het ultieme leeghangers-levenslied "Messin’ Around" waarin de geest van AC/DC wakend op de achterbank zit.
Met "Blacken My Thumb" wordt nochtans meteen weer in zesde versnelling vertrokken. Voor het gierende refrein wordt nog een tandje bijgestoken. Ook "Don’t Come Knocking" scheurt door de bochten met zijn "outta sight/outta mind": The Datsuns hebben dringend een afspraak te halen met enkele rockgoden uit de jaren zeventig. Kwestie van enkele riffs te leren die ze nog niet kenden.
Nadat ook "That Sure Ain’t Right" en "Get Up!(Don’t Fight It)" ons vooral aan de energie van het debuut deden terugdenken, kaapt het viertal met "Hong Kong Fury" een logge tientonner van het uitzonderlijk transport voor een wilde joy-ride. Dit is nog altijd even gevaarlijk maar zal zich niet zo snel te pletter rijden tegen een boom. Eerder zal de boom doodgemoedereerd omvergereden en vermorzeld worden.
Pas in de tweede helft van Outta Sight/Outta Mind worden nieuwe tendensen duidelijk. "What I’ve Lost" is bijna pure pop, "Lucille" krijgt een dramatisch kantje dat naar glam neigt. "I Got No Words" begint daarna met een desolaat blues-tintje om daarna open te barsten tot een epische rocker die veertig minuten lekkere, pretentieloze rock gepast afsluit.
Outta Sight/Outta Mind is niet de grote vernieuwing, maar beweegt zich toch al geruisloos in bredere richtingen dan het debuut liet vermoeden. Een nieuwe tour lonkt en we zijn meer dan benieuwd in welke muzikale richting nieuwe ervaringen hen nu zullen duwen.