Hoe bespreek je muziek waar geen woorden voor zijn? Klanken van een ongrijpbare schoonheid. Is muziek überhaupt onder woorden te vatten? Een cd-recensie tussen haakjes dus. Omdat Sigur Rós alle woorden overstijgt.
Dat dachten we dus te moeten schrijven. Maar het is vreemd vast te stellen hoe snel muziek evolueert. Je luistert naar Duyster en leest hoe het o zo meebrulbare Gentlemen van Afghan Whigs in zijn tijd "een weerspannig plaatje van een moeilijke groep" werd genoemd. Of hoe verfrissend Eels klonk in 1996, en je bedenkt dat Eelsachtig nu al een adjectief is geworden.
Je begrijp het echter: een mens is altijd op zoek naar vernieuwing en is ook snel verveeld. Afghan Whigs was een goeie groep, Eels een hele goeie. Maar we kennen ze nu al. We willen iets nieuw. Anders en beters, steeds maar opnieuw.
En soms ontdek je dat. Tussen schreeuwlelijkerds allerhande borrelde op een massafestival als Werchter plots Sigur Rós naar boven. Woordeloos werden we van hun Ágaetis Byrjun. We konden niets anders doen dan een sfeerschets geven. Meer was blasfemie, want pure schoonheid laat zich niet onder woorden vangen.
We hadden verwacht dat het bij () nog erger zou zijn. Maar alweer wordt bewezen dat alles went, zelfs de onwereldse klanken van Sigur Rós. Het gaat al hoe langer hoe beter om de Sigur Rós-ervaring onder woorden te brengen. Ziehier dus een èchte recensie:
Met () is Sigur Rós aan zijn tweede plaat toe. Of althans: zijn tweede internationale, want hun echt debuut Vòn werd nooit buiten Ijsland gereleased. De Ijslanders gaan grotendeels verder op het elan van voorganger Ágaetis Byrjun, maar sleuren hun ijzige geluid naar het einde ongemerkt een paar evoluties verder.
Conform de tweeledige titel valt () uiteen in twee gelijke plaatkanten, met in het midden een stiltegat van een halve minuut. Kant één – zullen we het zo maar noemen ? – is de logische voortzetting van Ágaetis Byrjun: je komt dezelfde schaamteloos romantische, Richard Clayderman-voor-de-eenentwintigste eeuw piano tegen als in "Staralfur", dezelfde etherische zang en dromerige sfeer. Voor wie het trouwens nog niet wist: het album kreeg niet alleen een onuitspreekbare titel mee, ook de songs zelf gaan naamloos door het leven. Vergeef ons dus als we niet concreter kunnen worden dan ‘kant één’ of ‘kant twee’. En waarvoor heeft een mens in godsnaam titels nodig als die in een onbestaande taal zijn opgesteld?
Met die volstrekt kunstmatige pauze begint dan het sluiten van de haakjes: eerst aarzelend, lieflijk als de vorige kant. Maar dan trekt Sigur Rós ons dezelfde infernale afgrond in, waar ook de nieuwe Godspeed You! Black Emperor ligt te wachten. Drums donderen, stemmen gaan door merg en been en rondom ons storten vliegtuigen op flatgebouwen en bombardeert een grijnzende randdebiel stoute Arabieren. Op dàt moment pas overstijgt () haar voorganger: In de magistrale laatste drie nummers waar de ondraaglijk lichte schoonheid van elfjes overgaat in het einde van de wereld en het duidelijk wordt dat de aardmannetjes hebben gewonnen. Wat blijft is een requiem voor de schoonheid.
() neemt je mee naar ergens anders. Het begint aanlokkelijk, leidt je bij de hand om je dan temidden van de apocalyps volkomen alleen achter te laten, terwijl je je afvraagt hoe je in godsnaam in die hel bent beland. Vergis je niet: in tegenstelling tot Ágaetis Byrjun heeft () venijnige angeltjes. En net als bij een schorpioen zit het vergif hem in de staart.