Wilco speelt dezer dagen véél in onze omstreken. Twee dagen geleden kregen ze nog hun plek in ons verslag van Best Kept Secret en nu spelen ze op maandag en dinsdag in Antwerpen. Wilco is echter een band so nice you want to review them twice. Daarom toch ook nu nog een verslag vanuit het Openluchttheater, want heremejezus, ook het tweede van hun Antwerpse concerten is wederom niet minder dan een triomftocht.
Geen triomftocht met grote gebaren of een militaire parade natuurlijk – we blijven hier wel spreken over de groep waarvoor de term ‘dadrock’ werd gemunt, een naam die hen grofweg oneer aandoet. Het is eerder van Keep Americana Great, en geen betere plaats om dat te doen dan België, want Wilco en ons land, dat is een liefdesverhaal. Enkele jaren geleden verkochten ze meerdere avonden in Brussel uit, dit jaar slaan ze hun kamp voor een meerdaagse op in de Scheldestad. We spreken dan ook over de stad die beschikt over een eigen Chicagoblok die niet zou misstaan op een albumhoes.
Game, set en match: Wilco doet dezer dagen voorprogramma, hoofdprogramma en bisnummers allemaal zelf in een set die genoeg verschilt van die van gisteravond, en welgeteld nul hits, maar dertig publiekslievelingen bevat. Getuige daarvan is opener “One Sunday Morning” – de lange afsluiter van The Whole Love – wat niet meteen de meest hapklare brok is. Je kan een speld horen vallen en we worden door de man voor ons tot stilte gemaand omdat we nog even aan het praten waren – en u moet weten dat wij enolanen niet meteen tot de meest luidruchtige exemplaren van de menselijke species worden gerekend (zelfs op familiefeesten moeten we onszelf soms legitimeren). Om maar te zeggen: voor sommige fans is dit een gewijde avond.
Zachtjes hobbelen we via “Company In My Back” verder een setlist binnen die royaal grabbelt uit dertig jaar Wilco (met toch een mooie glansrol voor A Ghost Is Born) en het publiek smult van elke seconde. Zou alles dan toch nog goedkomen met de wereld? Je zou het haast gaan geloven wanneer John Stirratt de loden baslijn van een speels “Handshake Drugs” dropt en gitarist Nels Cline zijn eerste toeval krijgt van de avond – en het zal niet zijn laatste zijn, maar tering, wat klinkt die herrie toch telkens heerlijk. Je weet dat het eraan zit te komen wanneer ‘s mans schouders lichtjes beginnen te schokken en zijn hoofd naar voren buigt.
Ziedaar de twee polen waartussen Wilco tweeënhalf uur laveert: enerzijds is er de lieflijkheid van “Muzzle Of Bees” die bij onze buurman haast een hartverzakking veroorzaakt, of verderop in de set een teder “Hummingbird”, dat wordt opgesmukt met violen van Macie Stewart. Aansluitend mag ze meteen ook “Jesus, Etc” naar de sterren spelen terwijl de zon ondergaat. “Either Way”, een heerlijk anthem voor twijfelaars, sluit het eerste deel van de set af en is klaterend als het zonlicht op de boomblaadjes.
Gevaar is de tweede string in het DNA van Wilco. Ze zijn niet te beroerd om een poging te wagen om uw hart te breken en uw trommelvliezen te scheuren terwijl de muziek en de wereld rondom sierlijk in duigen valt. “You ok?” vraagt Jeff Tweedy ergens in dat eerste deel nog aan een iets té enthousiaste fan alvorens haar recht in de ogen te kijken en droogweg met “I dreamed about killing you again last night and it felt alright to me” “Via Chicago” in te zetten. Meermaals rijten uitzinnige drum- en gitaarexplosies de song open terwijl de frontman onverstoorbaar verder zingt.
Maar de grootste attractie, het geheime wapen, blijft Nels Cline. Zijn gitaar jankt bij momenten harder dan Frank Black met een keelontsteking, hij pikt de noten meticuleus bij “Side With The Seeds”, en in “Impossible Germany” streelt hij eerst nog lieflijk zijn gitaarhals, waarna hij van de ketting wordt gelaten en daarna maar liefst zeven minuten lang the living bejeezus uit z’n instrument ranselt. Het grootste applaus van de avond is dan ook voor hem.
Focussen op één artiest is echter het geheel oneer aandoen. Constant, maar écht de volle show lang, wordt er door iedereen op zéér hoog niveau gemusiceerd. Het is Wilco’s manier van contact leggen met het publiek – waarvan er best veel voor de tweede dag op rij present tekenen – want voor de rest is er (op enkele mopjes na) niet veel interactie met de halfronde. Pas helemaal op het einde vraagt Tweedy ons om een lang uitgesponnen “Spiders (Kidsmoke)” uitgeleide te doen met een papapapapaaa (x4) wat tijdens het spelletje wachten-op-de-bis eindeloos wordt herhaald tot de groep het in een lichte bossaversie weer oppikt, alvorens “Falling Apart (Right Now)”, “California Stars” en “Outtasite (Outta Mind)” een definitief orgelpunt mogen zetten achter een deugddoende marathon van een optreden.
Eén bemerking slechts: een pauze in het midden van een optreden? Ik weet het zo nog niet. Het is goed voor één keer, maar laten we er geen gewoonte van maken.