Sommige boeken wil je niet schrijven, maar dringen zich op tot je ze moet schrijven. Zo’n werkstuk moet Wolf voor Lara Taveirne zijn geweest. Intens wroetend gaat ze er op zoek naar haar in 2012 overleden broer. ‘Ik wil je terug schrijven’. Tot ze beseft dat dat niet kan.
Het is het verhaal, neen, de molensteen, die ze meesleept sinds het begin van haar prille auteurschap. Want eigenlijk was het kleine broer Wolf die schrijver zou worden. Op zijn begrafenis zwoer Lara Taveirne dat ze zijn droom zou waarmaken, en ze begon aan haar bekroonde debuut De kinderen van Calais. Vandaag, drie romans verder, drong het verhaal van die jongste Taveirne zich op. In gestolen tijd, op de trein, maar ook tussen het lesgeven door, in “het voorlaatste hokje in het gendervrije toiletblok”, probeert ze haar broer opnieuw tot leven te schrijven tot ze halverwege beseft dat dat niet kan.
De eerste hoofdstukken lezen zo ademloos als ze schreef. Het is een verslag in losse impressies die elkaar opvolgen met de snelheid waarmee politiefoto’s de scene of the crime vastleggen: hier een breedbeeld, daar inzoomen op een detail. De schrijfster achternahollend probeer je haar verhaal te volgen. En steeds is er die pen, die achteloos zijn signatuur achterlaat. Alleen al op de eerste pagina wil je vijf zinnen onderlijnen. “Zonder nadenken plantte ik de hak van mijn laars in de aarde en vermorzelde die moedige plant”, vertelt ze over die lange periode van wachten. “Een nieuw seizoen, dat moesten we zien te vermijden.”
“Stop.” “Ik was zo haastig aan dit boek begonnen dat ik aan het einde van mijn zinnen soms buiten adem was.” Ze loopt zichzelf voorbij, beseft ze zelf, en dus houdt ze halt. Het tempo stokt, langzamerhand wordt Wolf een zoekend boek. In liefdevolle halen portretteert ze haar broer, een jongen die op elk meisje een onuitwisbare indruk naliet. En soms krijgt ze het niet over haar hart om dan ook de waarheid te vertellen; de romantiek van Into The Wild moet het dan maar overnemen. Dat ze sowieso een bijna dwangmatige neiging tot fabuleren heeft, hebben we dan al lang vernomen.
Wanneer Wolf wordt gevonden, beneemt het je de adem. “Ineens viel me op dat er een randje zat aan het lachen van mijn vader. Toen ik begreep dat ik naar mijn huilende vader luisterde, moesten mij emoties een scherpe bocht nemen. Een zeer scherpe bocht. Daar kon geen mens heelhuids uitkomen.”
Bijna klinisch dissecteert ze de rouw, in beelden die je adem doen stokken. “Na al die jaren kan ik dat huilen nog oproepen. Het was geen menselijk janken. Ze was een hondje op oudejaarsnacht geworden”, schrijft ze wanneer haar moeder instort als het nieuws komt; een beeld dat snijdt. Een e-maildiscussie met de Zweedse politie via Google Translate eindigt, want “voor hetzelfde geld schreven we: liefste manspersoon van de politie, wat een donkere en peperdure tegenslag in de voorraadkast.” Soms is een grimlach het beste wat je voorhanden hebt.
Dat dagboek is een personage op zich in Wolf. Zusterlief citeert er relatief spaarzaam uit. “Die broer van je, hij had schrijver moeten worden”, belt moeder door als Zweden “Het Land Moleskine” lost. We volgen zijn vastbesloten tocht naar het Noorden, naar het “voorlaatste station”, want geld had hij niet meer. Het duurt lang voor ze hem achterna zal reizen, maar uiteindelijk doet ook zij het. Het is het laatste puzzelstukje.
Ondertussen is Wolf ook vooral de schets van een jeugd in een hecht gezin waar de sixties nooit echt zijn verdwenen. Gezinsvakanties zijn vrolijke chaos die gedocumenteerd wordt in schriften vol schrijfsels en collages. “Dit jaar pakken we het professioneel aan”, schrijft haar jongste zus in 2004: “We hebben Chinese inkt, ecoline, aquarelkleurpotloden, een lijmstift, plakband en zelfs een perforator meegebracht.”
En zo is Wolf een warm boek, vol herinneringen aan, vol liefde voor dat kleine, aparte broertje die zichzelf veel te snel uit het verhaal schreef. Het is ook meer dan dat. Het is een nieuwe proeve van het meesterschap van Lara Taveirne.