Over drie romans heeft Lara Taveirne haar universum helder gedefinieerd: eentje waarin nostalgie, de eenzaamheid van het opgroeien, maar ook de samenzweerderigheid van tienermeisjes op de drempel naar vrouwelijkheid altijd centraal staan. Dat is in Pluto, aan het eind van de weg rechtdoor niet anders, maar voor het eerst maskeert de rijke taal niet langer de gaten in de plot.
De jaren zestig in De kinderen van Calais. Het interbellum in Kerkhofblommenstraat. En nu dus om te beginnen de jaren tachtig waarin ze zelf opgroeide. Als Lara Taveirne één ding graag doet, dan wel een tijdsgeest oproepen. En deze kent ze wel erg goed, zo voel je. In de beeldende en kleurrijke taal waarvoor ze bekend staat, neemt ze ons mee naar het decennium waarin Antonia, de jongste van vier zussen, langzamerhand groot wordt.
Het is een chaotisch huishouden met moeder Marie-Josepha als het toonbeeld van de narcistische boomer, een hippievrouw die haar nukken volgt, haar kinderen – van drie verschillende vaders – hebben maar mee te plooien. En zo ook op een dag dat ze een vervallen dijkhuis in Nergenshuizen koopt, het Pluto doopt, en de opvoeding tijdelijk naar daar verplaatst. Het is daar dat Antonia de zomer van haar leven beleeft, vooraleer ze helemaal groot wordt.
Dat één en ander niet gelukkig geëindigd is, komen we snel te weten, want het is Antonia’s dochter Loekie die dan weer het schrift met haar verhaal vindt. Op zoek naar antwoorden, na de zelfmoord van haar moeder in Kreta, leert ze zowel over haar eigen afkomst als die van Antonia, maar ook hoe moederschap een gemeen in de kuiten bijtend monster kan worden. Over haar schouder lezen we mee hoe het verlegen meisje een jonge, wanhopige moeder wordt.
Taveirne schrijft het gutsend neer, met veel zijsprongen en uitweidingen, verhalen die nergens naartoe gaan en enkel voor die mensen echt belangrijk zijn of steek houden; zo werkt dat in elke families. Net als in haar vorige boeken gebeurt dat opnieuw in een taal die bij momenten onnavolgbaar mooi is. “Het was alsof hun tantes elkaar konden lezen, ook wat in potlood werd gedacht”, observeert ze Antonia’s zussen. Naar de keel grijpt de zin “Toen ze haar hadden gevonden was het duidelijk dat ze haar voor altijd kwijt waren”: gebalder kun je verlies niet vatten.
En toch wringt er voor het eerst wat. Taveirne schreef altijd al vanuit een grote gevoeligheid, maar in Pluto flirt ze bij momenten met de sentimentaliteit. Ondanks het lichte sarcasme en de immer aanwezige ironie waren er momenten dat ik aan Griet Op de Beeck moest denken. Op het einde heeft ze zelfs een wel erg vergezochte wending nodig, om haar plot richting onafwendbaarheid te sturen. En zelfs dan is niet helemaal duidelijk hoé ze het dan precies zag.
Maar misschien is dat net de bedoeling. Uiteindelijk weet je nooit écht wat iemand bezielt om nooit meer thuis te komen, een ontreddering die Taveirne uit eerste hand kent. Pluto is een manier van proberen te begrijpen – inleving – maar blinkt misschien nog meer uit in de worsteling met dat moeder-zijn. ‘Kinderen willen dat je niets meer wilt, behalve van hen zijn’, schrijft ze. Recht uit het hart.
Pluto, aan het eind van de weg rechtdoor was niet de bedoeling lezen we: Taveirne was na drie boeken nog geen fulltime schrijfster, en besloot het dan maar te laten. Dat is onzin. Zelfs haar niet-beste boek laat zien hoeveel talent ze heeft.