Aimée de Jongh waagt zich aan een adaptatie. Het klassieke Lord of the Flies wordt in haar handen een meeslepend beeldverhaal dat niet moet onderdoen voor het origineel van William Golding.
En dat is een meevaller. Stripadaptaties zijn immers niet zelden een heikele onderneming. Soms overklassen ze het origineel, al kan dat aan de eigen leesvoorkeuren liggen: Tardi’s kijk op Nestor Burma wordt hier met groter enthousiasme onthaald dan de policiers die Malet uit zijn pen schudde. Soms ligt het moeilijker. Hoewel bijvoorbeeld Dick Matena een tekenaar uit de duizend is, en zijn De avonden er meesterlijk uitziét, is het nog altijd veel indrukwekkender om je te laten onderdompelen door Reves boek, of de audioversie, door de auteur zelf ingelezen, te beluisteren.
Nadat ze hoge ogen gooide met knap werk als Taxi, Zestig lentes en Dagen van zand (als u ze nog niet gelezen heeft, maak er dringend werk van), kiest ook de Jongh nu voor een bewerking. Op zich valt daar iets voor te zeggen: wanneer je als striptekenaar het werk van een scenarist in een beeldverhaal giet, waarom zou je dat dan niet mogen met het boekwerk van een auteur? Er zal uiteraard vergeleken worden, maar in het geval van Lord of the Flies valt dat positief uit voor de Jongh.
Maar eerst, het verhaal, voor zoverre dat nog nodig mocht zijn. Een stel kinderen belandt op een onbewoond eiland en is daar helemaal op zichzelf aangewezen. Net zoals in Goldings boek, ontspoort de micro-samenleving al snel. In werkelijkheid zou een dergelijke situatie, zo wil onderzoek, zich minder gewelddadig ontwikkelen. Maar daar ben je als verhalenverteller uiteraard niks mee. Integendeel. Kinderen belanden op een eiland, leven vredevol samen en beleven niks, daar heeft Jef Nys al een stripverhaal over gemaakt.
De Jongh laat ons haar werk in duiken met Ralph, een goedgemutste jongen van een jaar of twaalf, die samen met een een ander joch, dat tegen zijn zin, maar tot vermaak van anderen, met de bijnaam Piggy door het leven gaat, erin slaagt de kinderen bij elkaar te brengen. Het jong grut onderneemt een poging zich te organiseren. Geen evidentie, want tijdens de poging een leider te kiezen, blijken ook jonge ego’s in staat tot botsen. Wanneer vervolgens een van de jongste aanwezigen zijn initiële angst om voor de groep te spreken weet te overwinnen, en zijn werkelijke angst uit de doeken doet – een gigantisch slangenmonster dat zich ergens in het bos zou schuilhouden – wordt het fundament gelegd voor het ontsporen van de piepjonge samenleving. Ralph toont zich de nuchterste: het monster is vast een droom, maar tafelspringer Jack ziet in het monster vooral een opportuniteit: bevestig de angst, wakker hem aan en buit hem vervolgens uit. Ziedaar de basis voor religie en het vandaag razend populaire rechts-extremisme.
De jongens op het eiland, want van meisjes geen spoor, zijn wat je verwacht wat ze zijn: speels, rebels, stoeiend, bang. Door ze zo geloofwaardig in beeld te brengen, sleept het verhaal je moeiteloos en op geloofwaardige wijze mee de donkerte in. Iedereen kende in zijn of haar kindertijd vast wel een rotjoch dat in staat leek tot gruwelijke daden. En toonde het nazisme bovendien niet aan dat zelfs doodnormale mensen tot waanzinnige misdaden in staat bleken?
Door haar knappe tekenwerk zorgt de Jongh er voor dat haar kijk op Lord of the Flies er eentje is om door een ringetje te halen. Deze bewerking is dan ook een fraaie toevoeging aan een oeuvre dat stilaan indrukwekkende proporties begint aan te nemen. Daar kan zelfs de vervelende computerlettering die in het boek gebruikt wordt, niks op afdingen.