De premisse van de Belgisch-Franse thriller La Nuit se Traîne is heel simpel: Mady (Jonathan Feltre), een jonge student die bijklust als slotenmaker, geraakt op een avond betrokken bij een drugsdeal en moet vervolgens voordat de ochtend aanbreekt proberen de enorme som geld te recupereren die hij, totaal buiten zijn wil om, per ongeluk heeft helpen ontvreemden. Dat resulteert in een broeierige verkenning van het nachtelijke Brussel en een afdaling in de misdaadwereld die er welig tiert onder het oppervlak.
Debuterend regisseur Michiel Blanchart (hij heeft wel al een paar kortfilms op zijn actief) stelt dat hij nooit Marc Diddens misdaadodyssee Brussels by Night zag (“Staat wel hoog op mijn lijstje” aldus de filmmaker) maar dat er in La Nuit se Traîne zeker wel echo’s te vinden zijn van Chantal Ackermans cinematografische zwerftocht doorheen Brussel in Toute Une Nuit, al spreken we hier dan wel over een compleet ander genre. Nog een prent die voor de geest komt is het meer recente Ghost Tropic van Bas De Vos waarin eveneens een tocht doorheen de nachtelijke hoofdstad centraal staat. Blanchart schrijft zich dus bij in een lange traditie en mengt met een plot die doet denken aan de explosieve Franse thriller Dealer die Jean Luc Herbulot in 2014 draaide (ook Good Time van de Safdie broers komt voor de geest trouwens). Het verschil met het wat gelijkaardige Dealer is dat die film begreep dat als je niet de meer poëtische weg inslaat van Ackerman of Didden, je een dergelijk verhaal moet ontdoen van alle mogelijke ballast om de drijvende kracht gaande te houden.
Het is op dat vlak dat – ondanks een aantal onmiskenbare kwaliteiten – het schoentje het meest wringt in La Nuit se Traîne. De prent opent sterk genoeg met de onfortuinlijke protagonist die gewoon zijn job doet en in de luren gelegd wordt door een jongedame, om vervolgens op uiterst brutale wijze kennis te maken met de Brusselse onderwereld. Alles wordt energiek gevat en het lijkt erop dat we vertrokken zijn voor een stevige rit. Maar dan maakt Blanchart de fout zich te verliezen in nevenplotlijntjes en in de noodzaak om zijn film te overgieten met een sausje dat ook een maatschappelijke boodschap bevat. Het gevolg is dat het ritme stokt en de film zich wat begint vast te rijden. Wanneer er dan toch weer een versnelling hoger geschakeld wordt, gebeurt dat op flauwe wijze en ontaardt de finale in een repetitieve reeks achtervolgingen.
Nochtans zit er ontegensprekelijk wel wat goeds verborgen onder de soms wat al te gepolijste bovenlaag van dit alles. De acteurs kwijten zich allemaal heel netjes van hun taak, de dreigende soundtrack van Tanguy Destable is sterk en fotografieleider Sylvestre Vanoorenberghe, die onder andere ook al met Fabrice du Welz samenwerkte, weet af en toe Brussel heel fraai voor de lens te brengen, ook al gebruikt Blanchart dat element soms wat te veel voor effecten eerder dan om een echte identiteit en gevoel van locatie te schenken aan zijn decor (dat geldt trouwens ook voor het wat al te opzichtige inschakelen van de titelsong, lang geleden ingezongen door Petula Clark).
Een wat onevenwichtig debuut dus, maar wel een film die zichzelf net genoeg onderscheidt om ervoor te zorgen dat Michiel Blanchart toch een naam is om in het oog te houden.