‘You mean a film about how film can only catch such a small part of real life?’ was de reactie van de zoon van regisseur Mike Mills toen die hem vertelde dat hij een prent wou draaien over een vader-kind relatie. Op de vraag hoe de jongen bij die stelling kwam antwoordde die dat zijn vader die gebruikt had bij het maken van al zijn films. Mills had beter geluisterd want C’Mon, C’Mon is inderdaad een beetje een nodeloze herhaling van thema’s uit zijn festivalfavorieten Beginners en Twentieth Century Women.
Dat dit zelfbewust ‘artistieke’ drama geen hoogvlieger is, ligt nochtans niet aan het talent van de voor de camera verzamelde cast. Joaquin Phoenix zet een ingetogen vertolking neer als een radioreporter die een moeilijke relatie heeft met zijn zus (het script maakt die netjes stap voor stap duidelijk) en op een dag noodgedwongen de zorg op zich moet nemen van haar jonge zoontje. Ook Gaby Hoffman is zeer sterk als Viv, de zus in kwestie die moet omgaan met de bipolariteit van haar ex-man en bang is in haar kind gelijkaardige trekken te herkennen.
Het probleem van de film ligt dan ook helemaal bij Mills zelf, die instond voor scenario en regie en daarbij behoorlijk wat steken liet vallen. De vraag die zich al meteen stelt is waarom C’Mon, C’Mon nu zo nodig in zwart-wit moest gedraaid worden. Esthetisch is de film verzorgd maar onopvallend, waardoor die ingreep toch vooral aanvoelt als een soort bewuste ‘art house’ strategie. Dat geldt evenzeer voor de vaak geforceerde poëtische momenten en nog het meest voor de manier waarop de personages geschetst worden. Phoenix is een groot acteur, maar zelfs hij kan niet verhinderen dat de manier waarop zijn karakter bewust opnames maakt voor zichzelf van wat hij voelt en denkt rond de aanwezigheid van zijn neefje, nogal zwaar op de hands aanvoelen. Ook de sms’en en telefoongesprekken met Hoffman zijn zeurderig opzichtig en het kind waar alles om draait is veel te slim en bijdehand om te blijven charmeren. Elke keer dat Phoenix overhoop ligt met zichzelf – heel vaak dus – heeft de jongen ofwel sarcastische opmerkingen klaar, ofwel goede raad die uiteraard naderhand de volwassene verder helpt. Die benadering gaat heel snel vervelen en valt vooral voortdurend in herhaling.
Alsof die zaken de film nog niet genoeg onderuithalen, zijn er ook nog interviews met kinderen over ‘de toekomst’ waarin de jonge geïnterviewden steeds commentaar lijken te leveren op de relatie waar we naar zitten te kijken. Dat alles wordt bovendien gebracht in een stijl die bol staat van de visuele clichés uit de onafhankelijke Amerikaanse cinema. Op die manier is C’Mon, C’Mon eigenlijk niet beter dan een zwak product uit een grote Hollywood-studio: even weinig visuele of thematische inspiratie of vernieuwing en het op een luie manier herkauwen van dezelfde sjablonen. Het verschil is dat dit een ‘art house’ film is en dus een ander aura geniet, wat de perceptie van vermeende kwaliteit ten goede komt. Helaas valt er buiten degelijk acteerwerk evenmin filmisch plezier te beleven aan deze ‘Indie’ dan aan gelijk welke slappe commerciële formulefilm die dit jaar in de zalen zal komen.