“Dat alles weer mag worden zoals het was!” Kort na de jaarwisseling was het een van de meest gehoorde verzuchtingen tijdens de sporadische nieuwjaarsborrels, weliswaar met inachtname van de obligate anderhalve meter afstand. Is het echter een goed idee om terug te keren naar de wereld van voor het coronavirus? Niet volgens hoogleraar in de psychologie Paul Verhaeghe, die tijdens en na de eerste besmettingsgolf Houd afstand, raak me aan schreef.
Wie het maatschappelijk debat rondom opvoeding, onderwijs en economie het voorbije decennium een beetje gevolgd heeft, kon onmogelijk om Paul Verhaeghe heen. Waar de psycholoog in zijn vroegste werk vooral aandacht had voor vraagstukken die zich strikt binnen zijn vakgebied situeerden, profileerde hij zich al ruim twee decennia geleden tegelijk als een figuur die zijn universitair-wetenschappelijke discours absoluut aan tendensen die zich binnen de actualiteit manifesteerden wilde koppelen. Zo werd Liefde in tijden van eenzaamheid weliswaar opgepikt anno 1998, al was het pas in 2012 dat Verhaeghe met Identiteit echt bekendheid verwierf onder een brede laag lezers.
Geduldig laat Verhaeghe doorheen Identiteit zien hoe een ontspoord economisch dogma – een extremistisch denken genaamd neoliberalisme dat maar al te graag laat uitschijnen dat zij de enige zogenaamd ‘realistische’ ideologie is voor het tijdperk waarin de tot homo economicus verworden mens nu eenmaal leeft – doorwerkt in zijn spreekkamer. Niet aan de hand van casuïstiek, wel ideëel legt de auteur talloze linken bloot tussen een door onhaalbare verlangens en via reclame verder vertekend zelfbeeld en de wetten van een systeem waarbinnen hebzucht, groei en eindeloze wedijver onwrikbare basisprincipes lijken te zijn. In het verlengde van Identiteit zouden ook Autoriteit en Intimiteit de voorbije jaren een aanzienlijk publiek bereiken, waarbij Verhaeghe telkens opnieuw hamert op de onlosmakelijke verwevenheid van hoe het individu zichzelf en zijn omgeving beleeft, en hoe de markt daar op inspeelt, of dat gevoel manipuleert om er munt uit te slaan. Dit weliswaar naast een veel bredere exploratie van de betreffende thema’s, dat spreekt.
Dat ook Houd afstand, raak me aan van een aversie jegens het huidige economische bestel doordrongen is, zal vermoedelijk niemand verbazen. Voor Verhaeghe is de coronacrisis vooral een kapstok om nogmaals op te roepen onze samenleving anders te gaan organiseren, zij het dat zijn jongste boek niet alleen korter is dan de eerder vernoemde titels, maar ook anders van toon. Als schrijver gaat het Verhaeghe deze keer niet zozeer om met een veelvoud aan argumenten bereikte uitdieping, wel om een helder betoog met betrekking tot keuzes die we dringend moeten maken.
Het ontstaan van de pandemie plaatst hij in de context van twee majeure problemen, met name het verdwijnen van biodiversiteit en de klimaatverandering. Dat die kwesties op hun beurt verbonden zijn met een economie die zelf weer gebaseerd is op productie en (over)consumptie, brengt Verhaeghe in vertrouwd vaarwater. Daarnaast wordt echter aangestipt dat ook kapitaal vandaag verhandeld wordt, onder de vorm van gebundelde obligaties en verzekeringen, waardoor niet alleen de ecologische ravage in beeld komt, maar ook de zeepbel waar we collectief van afhankelijk zijn. Er valt kortom veel te vrezen, en niet voor niets wijdt Verhaeghe daar een integraal hoofdstuk aan.
Toch is dit boek geen regelrechte onheilstijding. Verhaeghe ziet ruimte voor hoop, tenminste als we er in slagen de juiste beslissingen te nemen. Op persoonlijk vlak haalt hij de mosterd bij Aristoteles en diens ‘juiste midden’, op abstract niveau moet de economie weer ingebed geraken in de samenleving, in plaats van andersom. Dat vraagt ‘een andere overheid, andere leiders en andere burgers’ – er staat immers genoeg op het spel om ambitieus te mogen zijn. Een pasklare formule houdt Verhaeghe overigens niet achter de hand, en die zou uiteraard per definitie illusoir zijn. Binnen zowel elk deelaspect van een samenleving, van onderwijs over opvoeding naar ruimtelijke ordening en politiek, zijn er namelijk ingrijpende veranderingen wenselijk, en het is niet aan Verhaeghe om de rode loper voor een ijlings bedachte revolutie uit te rollen.
Gelijkaardig met wat Verhaeghe eerder schreef is het fascinerende aan Houd afstand, raak me aan enerzijds de intelligente verbreding en verdieping, al is die minder prominent aanwezig – dat kan ook niet anders, voor een essay dat ongeveer 120 pagina’s telt. De typerende helderheid, het ritme en de geestige teneur verraden echter meer dan ooit de hand van een geboren docent. Niet Verhaeghes grootste boek dus, maar misschien wel zijn meest dwingende.