In 2016 debuteerde Lize Spit (1988) bij Das Mag met Het smelt, waarna haar ster meteen de hoogte in rees. De roman werd in brede literaire kring goed ontvangen en is ook commercieel een succes, inclusief een geplande verfilming door Veerle Baetens. Het gevolg ervan was uiteraard dat er ook een resem negatieve reacties kwamen die vaker niet dan wel gefundeerd waren en voornamelijk met persoonlijke smaak te maken hadden. Zo is Het smelt inderdaad bij momenten haast absurd karikaturaal en overdreven maar het schockgehalte maakt wel integraal deel uit van het verhaal.
Zo er terechte kritiek op de roman is, al mag eerder van kritiek op de hype gesproken worden, dan plaatst die zich veeleer in het niet altijd even geslaagde taalgebruik van Spit (inclusief soms te vergezochte metaforen), het feit dat het werken met flashbacks een klassieke stijlfiguur is om spanning op te bouwen en ook wel dat er veel verhaallijnen tezelfdertijd gelanceerd worden zonder dat deze op zich iets bijdragen aan het verhaal of die misschien net een eigen uitwerking verdienden (de problematische thuissituatie). Met bijna vijfhonderd pagina’s nam Spit ook ruim de plek om haar verhaal te vertellen zonder dat dit als noodzakelijk aanvoelde. De soms overdreven hoerastemming voelde dan ook overdreven aan, wat nog meer benadrukt werd door de relatieve stilte die het in 2019 verschenen Het echte leven van de Brusselse Adeline Dieudonné ten deel veel. Dit veel kortere debuut, dat enkele gelijkaardige thema`s deelt met Het smelt en er hierdoor ook weleens mee wordt vergeleken, voelde net door zijn beperking in thema’s en uitweidingen veel sterker aan.
Spit zelf voelde zich, niet geheel onbegrijpelijk, door het succes van het debuut enigszins verlamd, wat mee verklaart waarom Ik ben er niet langer dan gepland duurde om te verschijnen. Kort na de lancering stroomden de eerste positieve geluiden evenwel al binnen en het kan niet ontkend worden dat Spit enkele valkuilen van haar debuut deze keer heeft weten te vermijden. Tezelfdertijd gelden een aantal bedenkingen nog steeds en lijkt het veeleer eigen te zijn aan haar manier van vertellen dan beginnersfouten of leerproces. Zo is ook deze tweede roman opgebouwd rond flashbacks waarbij heel langzaam toegewerkt wordt naar de ontknoping. Van bij de start is al duidelijk dat het verhaal niet zomaar op een positieve noot zal eindigen. Daarnaast heeft Spit met een kloeke 570 pagina’s haar debuut in hoeveelheid pagina’s nog overtroffen zonder dat hier opnieuw van een noodzaak sprake is. Ook dit werk was gebaat met een flink aantal minder bladzijden.
Ditmaal staat het jonge koppel Leo en Simon (Spruyt) centraal. De twee leerden elkaar tien jaar geleden kennen op de filmschool. De wat oudere Simon had op dat ogenblik al een opleiding als vormgever gevolgd en was relatief populair op school – in tegenstelling tot Leo, die samen met een jeugdvriendin vanuit een klein Vlaams dorp naar Brussel was verhuisd en nog duidelijk haar weg zocht. Als tiener had Leo haar moeder in een ongeval verloren, wat haar moeizame relatie met haar vader nog verslechterde tot hij eens samen met een jonge weduwe zo goed als uit haar leven verdween. Ook Simon kwam op zijn manier uit een weinig functioneel gezin, zijn moeder Tinne was overleden aan kanker en zijn vader Bavo is vooral de grote afwezige die zich in het buitenland in nieuwe avonturen stort.
Dat gelijklopende verleden bracht hen niet alleen dichter bij elkaar maar leidde ook tot hun relatie. Simon vond relatief snel werk bij het bureau Think Out Loud terwijl Leo, vol plannen om verhalen en scenario’s te schrijven, zich genoodzaakt zag een baantje aan te nemen bij Buik en Boek, een winkel in zwangerschapskledij. Daar sluit ze vriendschap met de andere verkoopster, Lotte, een werkloze actrice. Wanneer Think Out Loud een nieuwe projectmanager aanwerft, Coen, worden de levens van de andere drie langzaam overhoop gegooid. Lotte en Coen leren elkaar kennen op een feestje van Leo en Simon waarna ze al snel een relatie beginnen en samen gaan wonen. Simon geeft kort erna zijn ontslag bij Think Out Loud en besluit als zelfstandige aan de slag te gaan.
Zijn grote plan is ontstaan na een avondje op café waar hij in gesprek raakte met een tatoeëerder, Paul, en besloot om niet alleen zelf een tattoo te laten zetten maar ook persoonlijke tattoo’s voor anderen te ontwerpen. Simon, zo blijkt snel, werd als kind zwaar gepest vanwege zijn flaporen en werd als late puber hiervoor geopereerd. Het trauma overheerst zijn leven steeds meer terwijl hij zich maniakaal op een nieuwe project gooit en langzaam maar zeker Think Out Loud en Coen in het bijzonder ervan verdenkt hem niet alleen het succes te misgunnen maar hem ook op allerlei mogelijke manieren te manipuleren en controleren. Het leeuwendeel van de roman omschrijft dan ook hoe Simon zich steeds meer in wanen verliest en de vaak machteloze pogingen van Leo om hem te kalmeren en in toom te houden, tot en met het dreigende einde waarmee de roman aftrapt.
Spit weet op een sterke manier het verder afdalen in de eigen waanzin van Simon in beeld te zetten. Ook de tweestrijd die Leo hierbij voelt en haar vruchteloze manieren om hem terug in de realiteit te brengen zijn scherp verwoord. Terwijl de relatie tussen Coen en Simon snel bekoelt, trachten Leo en Lotte net hun vriendschap te bewaken, Indra is al lang uit het plaatje verdwenen en andere vrienden heeft ze niet. Het is een tweespalt die knap beschreven is. Maar ze ook ergernis op, want Simons gedrag wordt steeds erger zonder dat Leo hier een duidelijke halt aan lijkt te roepen, elke daad is halfslachtig. Uiteraard is dit wat Spit net wil beschrijven, de tweestrijd die iemand voelt wanneer zijn of haar geliefde langzaam maar zeker van persoonlijkheid verandert, een strijd die nog meer gevoed wordt door het feit dat er geen tot nauwelijks anderen zijn om op te steunen of hulp bij te vragen.
Spit weet ditmaal veel helderder de focus op de relatie tussen Leo en Simon te leggen. De moeizame verhoudingen met de ouders en het verleden en het gebrek aan vrienden dienen vooral om te tonen hoe eenzaam ze beiden zijn. Bovendien laat ze ditmaal deze elementen grotendeels onuitgewerkt, behoudens wat relevant is voor de huidige situatie. Op dat vlak heeft Spit met deze tweede roman duidelijk enkele reuzenstappen vooruitgezet. In het groteske neemt ze gas terug, waardoor ondanks de soms shockerende handelingen van Simon alles logisch en verklaarbaar blijft. De grote struikelsteen is opnieuw dat ze er heel lang over doet om haar verhaal te vertellen, waardoor het einde een deel van zijn kracht verliest. Hoe treffend beschreven de afdaling van Simon ook is, ze blijft te lang stilstaan bij het leven van alledag tussen beide hoofdpersonages. Ook zonder zoveel details en beschrijvingen zou de lezer met hen meeleven. Misschien zelfs meer dan nu het geval is, want er kan een zekere ergernis ontstaan en (opnieuw) het gevoel dat er wat meer vaart achter mag zitten.
Dat een debuterend auteur opgehemeld wordt, staat volledig buiten diens wil om en creëert verwachtingen waar die niet noodzakelijk aan voldoet of voor verantwoordelijk is. Wie de loftrompet opstak over Het smelt kan bijna niet anders dan ditmaal eenzelfde lof boven te halen. Wie daarentegen in het debuut een belofte zag die niet helemaal ingevuld werd, zal in Ik ben er niet wel een vooruitgang zien.
Het grote literaire talent is Spit nog niet, maar met slechts twee romans op haar naam bewijst ze wel een meer dan verdienstelijk schrijver te zijn die ondanks enkele kanttekeningen wel degelijk een knap verhaal kan brengen.