Jan Decleir was bijna ooit een Bondvillain, maar dat moest dan toch niet. Koen De Bouw wilde altijd wel, maar vond nooit echt de juiste rol. Neen, dan toont de jonge generatie zich toch ambitieuzer in de zoektocht naar internationale filmrollen. In het Iers-Vlaamse The Racer tonen Louis Talpe en Matteo Simoni dat ze dat ook waard zijn en dat ze met hun vertolkingen een al bij al braaf verhaal kunnen optillen.
Simoni mag als de flamboyante Tartare, de Italiaanse kopman van een wielerteam in The Racer, dan wel het meest van het scherm spatten, dit is eerst en vooral Talpes film. Iéts moest Mega Toby finaal naar het rekwisietenhok van de VRT doen verdwijnen en dan is een ‘Christian Baleke’ doen natuurlijk altijd goed. Sowieso al sportief, fietste hij er nog tien kilo af, kweekte twee kilo beenspieren bij, en hop daar staat Dom Chabol, het oertype van de coureur: benig, afgetraind, scherp.
Karakterkop ook. Talpe is niet langer de mooie jongen van weleer, en dat gaat hem goed af. In The Racer is hij negendertig jaar – waarvan er minstens vijfentwintig zich in het peloton afspeelden – en dat geloof je onmiddellijk. Deze renner heeft gelééfd. En hij is nog lang niet klaar. Nog een seizoen erbij, wil hij, om zijn kopman aan de nodige overwinningen te helpen. En dan misschien nog één. Als de manager mee zou willen.
Dat het 1998 is, helpt niet. De Tour de France start in Ierland en al na enkele dagen zal de dopingzaak ontploffen die van die editie voor eeuwig de ‘Festina-tour’ maakte. Wat wij te zien krijgen, zijn de dagen vooraf. De dagen dat de coureurs zich klaarmaken voor de Grand Départ. De tactische beslissingen die voor gekwetste ego’s zorgen. En ja, de verdachte spuitjes.
Meer dan een dopingfilm is The Racer echter een karakterstudie. Dit is het portret van een tragische mens. Eentje die zich altijd ten dienste van een ander stelde. ‘Je mag dus eigenlijk niet winnen?’, vraagt de verbaasde stagiair-dokter. Inderdaad. Chabols enige rol is de boel bij elkaar houden, zich de ziel uit het lijf te rijden, zodat in de laatste rechte lijn een ander met de pluimen kan gaan lopen. Het is het lot van de knecht, de man die er tussen het jonge geweld al zo lang bij is, dat hij de vriendschap eerder zal vinden bij de soigneur. Het is zijn band met deze Sonny – de Ierse reus Iain Glen, Ser Jorah Mormont uit Game Of Thrones, in warme en gemoedelijke doen – die Dom recht zal houden, en doen kraken.
Je proeft in het opzet al dat het wat vreemd is, een Iers-Vlaamse film over de Tour de France – en dat is het bij momenten ook. Dankzij het multi-linguïstische internationale milieu waarin The Racer zich afspeelt is het typische Europese co-productie patchwork van accenten en talen echter perfect verschoonbaar, en dat Kieron J. Walsh de Ierse ‘couleur locale’ er soms iets te dik opsmeert – die pubscene! – ach. Toch wringen sommige elementen in het verhaal, zoals ook de ‘love story’ er iets te gratuit en voorspelbaar wordt bovenop gelegd. Je vraagt je af of de regisseur-scenarist niet meer bochten heeft afgesneden dan van een sportman strikt genomen aanvaardbaar is.
Walsh deed nochtans zijn visuele huiswerk. In zijn koersscènes worden de spanning en het risico voelbaar in de beelden van spinnende wielen, verkrampte en snokkende schouders, eeuwig malende benen. Het weidse ervan contrasteert hard met de claustrofobische hotelscènes, plaatsen waar nooit echt daglicht binnenvalt en de frustratie van de muren spat. Het van Tom Steels geleende zinnetje ‘ik ben op de mooiste plekken ter wereld geweest en al wat ik zag was het achterste van een andere vent’ wordt er wel heel realistisch.
The Racer is geen topcinema, eerder degelijk filmvertier dat zo bekeken uiterst genietbaar passeert. Louis Talpe zet hier echter zo’n topprestatie neer dat hij meer van dit soort kansen verdient.