Sommige platen zijn universeel, andere hebben hun tijd en plaats. Hundred Acres behoort tot die tweede categorie, met songs als muisstille winternamiddagen waarop niets moet.
S. Carey, dat is nog steeds Sean Carey: iemand die heel zijn leven aangekondigd zal worden als “de drummer van Bon Iver”. Dat hij melancholische muziek maakt die als soundtrack bij een natuurdocumentaire zou kunnen dienen, helpt ook niet om de naam van zijn broodheer los te koppelen van zijn eigen werk. De man bewijst op Hundred Acres echter dat zijn platen op eigen benen kunnen staan, al zal zijn cv wel een stevig duwtje in de rug geweest zijn, want hoogst uniek kan je zijn muziek niet noemen. Vorige plaat Range Of Light ging met zijn subtiele tokkelpartijen en delicate zang wel langer mee dan wij gedacht hadden. Met deze nieuwe Hundred Acres wil Carey duidelijk een echte doorbraak forceren. Daarvoor werd de subtiliteit van zijn voorganger ingeruild voor breed klinkende akoestische gitaarakkoorden, een louter ondersteunende ritmesectie en emotionele, hapklare zangpartijen. Soms werkt dat, soms niet.
Vanaf de eerste gitaarpartij en slidegitaar van “Rose Petals” dompelt S. Carey je onder in de lome, introspectieve sfeer van Hundred Acres. Met zachte stem fluistert hij: “We’re back where we started”, om in het refrein mooi op te stijgen. “Hideout” beklijft minder, maar de plaat trekt zich gelukkig opnieuw recht met “Yellowstone”, dat aangenaam voortrolt op een roffelend ritme. Wanneer naar het einde toe een tweede stem zich rond die van Carey vlecht, weet de muzikant pas echt te ontroeren. Het prachtige “True North” is daarna in al zijn gelaagdheid — mooie arrangementen met smachtende violen en meanderende zang — een van de hoogtepunten op het album. Een troostende schouder op muziek gezet.
Deze golfbeweging in kwaliteit blijkt snel nogal emblematisch voor Hundred Acres. “Emery” en het titelnummer weten heel wat minder te boeien, net zoals “Have You Stopped To Notice” en “Meadow Song”. Te weinig weerhaken, te slepend, te veel dertien in een dozijn. In deze songs haalde de drang tot behagen het duidelijk op beklijving, nuance en gelaagdheid. Daartussen zijn echter de fantastische singles “More I See” en “Fool’s Gold” te vinden. Ze staan voor alles wat deze plaat als geheel zijn glans geeft: een winterse sfeer, melancholische akkoorden, een refrein dat met weinig woorden veel doet. Nummers die een hele wereld weten op te wekken. Muziek die je tien, twintig of dertig jaar na je (puber)dromen tot de conclusie laat komen dat het in je hoofd allemaal indrukwekkender klonk. Dat de rust — het eindeloze niets bijzonders doen — die je vroeger als een noodzakelijke last beschouwde, nu een tussendoortje geworden is. Maar ook dat alles daardoor misschien aan waarde gewonnen heeft. Nummers waarop nostalgie escapisme wordt, op een goede manier.
Wat moet je uiteindelijk met een plaat als Hundred Acres? Niets aan S. Carey is echt uitzonderlijk, maar binnen de mate van het mogelijke — zonder ooit de grenzen van het genre te overschrijden — doet hij met die voorspelbaarheid heel mooie dingen. Of hij daarmee veel nieuwe luisteraars zal aantrekken, zou ons verbazen, maar fans van het genre kunnen deze nieuwe blind kopen. Hundred Acres is wél zeer geschikt als je je graag een half uurtje laat meeslepen zonder dat er per se iets spannends moet gebeuren of er bepaalde nummers moeten uitspringen. Of wanneer je je winterwandelingen van een soundtrack wil voorzien. Tijd en plaats, met andere woorden.